Deze exegese gaat over Markus 4:35-41 en hoort bij les C1.23 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 4:35-41
Vers 35-36
Diezelfde dag is de sabbat die in hoofdstuk 2:23 begint. Als je dan eens nagaat wat er op die ene dag allemaal gebeurd is, begrijp je meteen dat de discipelen wel toe zijn aan rust. Maar ook Jezus heeft voor Zijn menselijke natuur rust nodig. Rust die je niet krijgt zolang je tussen een grote menigte mensen bent. Afstand nemen is goed en nodig om tot rust te komen. Opvallend is dat het de Heere Jezus is Die hiertoe de opdracht geeft. Samen met Hem varen de discipelen het meer op richting de overkant. Daarnaast varen ook andere scheepjes mee. Daar wordt verder niets meer over gezegd. Maar het roept later wel vanzelf de vraag op hoe het met die scheepjes is afgelopen.
Vers 37-38
Het meer van Tiberias of Gennesareth is niet zo enorm groot; 20 kilometer lang, 10 kilometer breed. Toch kan het er flink spoken. Dat heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met zogenaamde valwinden. Harde wind die zich tussen de openingen van de heuvels rondom het meer richting het water perst. Het feit dat het meer tussen bergen ligt, is ook de verklaring waarom het weer er zo plotseling kan omslaan. De heuvels zorgen er voor dat je slecht kan zien wat voor weer er op komst is.
In plaats van de rust komt er een enorme onrust. In een paar zinnen wordt duidelijk gemaakt hoe groot het gevaar is. Een gigantische storm zorgt dat de boot bijna zinkt. En midden in die storm slaapt Jezus. Alsof Hij niet doorheeft in wat voor een groot gevaar ze verkeren. Let er op dat het slapen van Jezus een bewijs is dat Hij echt mens was. Hij had naar Zijn menselijke natuur rust nodig.
De discipelen zijn verbijsterd over Jezus’ slapen en roepen hem wakker. Hun vraag betekent zo iets als: Gaat het U niet aan dat wij vergaan? Opvallend is dat ze niet eens letterlijk vragen om redding. Ze denken nog maar aan één ding: we vergaan! Waarom wachten ze zo lang?
Vers 39-40
Als Jezus wakker wordt, reageert Hij niet eens op de vraag. Hij zegt niet allereerst iets tegen de discipelen, maar tegen de wind en de zee. Hij spreekt maar twee woorden: ‘Zwijg! Stil!’ En de schepping luistert naar Zijn stem. Het is niet alleen de storm die bedaart maar ook de zee wordt in één keer rustig. Dat is zeker zo wonderlijk omdat het normaal gesproken, nadat de storm voorbij is, nog heel lang duurt voordat ook de zee weer kalm wordt. Als Jezus spreekt, is alles meteen zoals Hij het gebiedt. Deze macht over de krachten van de natuur wordt in het Oude Testament aan God toegeschreven. Zie bijvoorbeeld Psalm 65:8, Psalm 93:3,4 en Jeremia 51:16. Daar op het meer van Tiberias blijkt dat Jezus deze macht ook heeft. Hier komt Zijn goddelijkheid aan het licht.
De grote stilte die op deze woorden volgt, is geladen met diep ontzag voor deze macht van God. Geen van de discipelen vraagt of zegt nog iets. En nu stelt Jezus een vraag. Hij vraagt waarom ze bang zijn en waarom hun geloof zo zwak is. Beide dingen hebben dezelfde oorzaak. Ze zijn bang omdat ze vergeten waren dat Jezus alle macht heeft. Hun gebrek aan geloof was dat ze er niet op vertrouwden dat Jezus hen zou helpen. Hij had toch gezegd dat ze naar de overkant gingen?
Vers 41
In plaats van de ‘grote’ storm komt er nu een grote vrees. Om dat te begrijpen, moet je jezelf maar voorstellen wat er gebeurt. Midden in een enorme storm terwijl enorme golven over het dek slaan, hoor je slechts twee woorden en dan is het opeens bladstil. Iemand zei in dit verband: ‘Je zou van schrik uit de boot springen.’ Deze uiting van Jezus’ macht is zo indrukwekkend. De discipelen kijken elkaar verbijsterd aan. En ze zeggen het niet hardop, maar in hun vraag hoor je wat ze net ontdekt hebben. Deze Man, Die ze net nog aanspraken als ‘Meester’ (vers 38) is veel meer dan dat. Als zelfs de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn, kan dat maar één ding betekenen. Hij is God! En ‘Deze’ is bij hen in het schip. Tegen ‘Deze’ hebben ze net geroepen: ‘Bekommert het U niet, dat wij vergaan’. Wie al deze dingen tot zich door laat dringen, beseft waarom de discipelen ‘vreesden met grote vreze’.