Deze exegese gaat over Markus 5:21-43 en hoort bij les C3.25 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Markus 5:21-43
Intro
Je ontmoet in dit gedeelte twee mensen. De overste van de synagoge, een man van aanzien, en de bloedvloeiende vrouw, die door haar ziekte onrein is en daarom niet eens in de synagoge mag komen. Maar in de nood van hun leven geldt voor beiden hetzelfde: vertrouwen ze op wat anderen hen zeggen of vertrouwen ze op Jezus’ woord: ‘Vrees niet, geloof alleen’(vers 36)?
Jaïrus
Vers 21-24
De kring van belangstellenden rondom Jezus wordt opengebroken door een vooraanstaand man: een man die lid is van de synagogeraad. Je merkt aan alles dat deze man grote haast heeft; hij komt, ziet, valt aan Jezus’ voeten en smeekt (bidt). Zijn dochtertje ligt op sterven. Hij smeekt Jezus om direct te komen. Hij heeft groot geloof en vertrouwen in Jezus’ macht. Als Jezus komt en zijn dochtertje de handen oplegt, zal zij genezen zijn, daar is hij van overtuigd. Jezus gaat mee, de massa sluit aan en ‘verdringt’ Hem. Er was zoveel haast voor de man bij, maar nu gaat het uiterst traag.
Oog in oog: Jezus en de vrouw
Vers 25-29
We ontmoeten een vrouw die al twaalf jaar last heeft van chronische menstruatie. Ze heeft ‘geleden van vele medicijnmeesters’. Ze heeft haar hele kapitaal er aan gespendeerd, maar het heeft niets opgeleverd. De ziekte wordt alleen maar erger.
Door haar ziekte geldt de vrouw ook als onrein (zie Leviticus 15:25 en verder). Zo iemand was buitengesloten van het normale sociale en godsdienstige leven. Ze mag dus helemaal niet in deze menigte komen. Maar deze vrouw wil bij Jezus komen omdat ze gelooft dat alleen al het aanraken van Hem voldoende is om genezen te worden. Let op: De vrouw is niet bijgelovig en kent geen kracht toe aan Jezus’ kleren op zich. Het gaat om onreinheid. Want wie een onreine aanraakt wordt zelf ook onrein. Maar de vrouw ziet in Jezus de beloofde Messias over Wie Jesaja profeteerde: ‘Waarlijk Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten die heeft Hij gedragen’ (Jesaja 53:4). Het aanraken van Jezus is daarom een ‘ruil’. Onreinheid neemt Hij op Zich en Hij schenkt reinheid. Het geloof van deze vrouw wordt niet beschaamd: meteen na de aanraking van Jezus’ mantel merkt ze dat het bloedvloeien stopt.
Vers 30-34
Jezus merkt wat er gebeurt en vraagt wie Hem heeft aangeraakt. Hij de Messias, wil niet alleen vergeven en genezen, maar ook de relatie tussen God en mens herstellen. De vrouw komt ‘vrezend en bevend’ terug bij Jezus. Was ze bang omdat ze zich, tegen de wet, onder de menigte begeven heeft? Was ze onder de indruk van Jezus’ macht? In ieder geval, ze wist wat er gebeurd was en ze komt en vertelt Jezus ‘al de waarheid’. Dan ontdekt ze dat Hij veel meer van haar houdt, dan ze ooit had durven denken. Haar geloof in de Heere Jezus heeft haar behouden.
Oog in oog: Jaïrus en zijn knechten
Vers 35
Tijdens Jezus’ gesprek met de vrouw komen de knechten van Jaïrus hem vertellen dat het ‘te laat’ is. In hun opmerkingen klinkt iets sympathieks: Laat Jezus nu maar met rust. Hij heeft het druk genoeg. En ook naar Jaïrus toe: Een groot vertrouwen is mooi, maar er zijn grenzen aan wat je hopen kan. Je moet geen al te hoge verwachtingen hebben. Daar raak je maar teleurgesteld van.
Oog in oog: Jezus en Jaïrus
Vers 36
Jezus zegt iets heel anders tegen Jaïrus. Het is een opdracht, een bevel: ‘Vrees niet, geloof alleen’.
Wat een enorme spanning zal Jaïrus hier ervaren hebben. De ziekte van zijn dochtertje, de traagheid onderweg met het oponthoud door de menigte én de vrouw. Je kunt hier gerust spreken van een beproeving voor Jaïrus; God stelt hem op de proef. Niet om te kijken of hij zal vallen, maar om zijn geloof juist sterker te laten groeien. En dan blijkt Jaïrus’ geloof een standvastig geloof te zijn. Hij gaat met Jezus mee.
Oog in oog: Jezus en de omstanders
Vers 37-40
Jezus neemt slechts drie van Zijn discipelen mee naar binnen in het huis van Jaïrus. Iedereen die daar binnen is, denkt alleen maar aan de dood. Niemand schijnt het geloof van Jaïrus te delen. Ze letten alleen op de aardse, de gewone dingen. Nu de dood is ingetreden, is er niets meer te hopen. Zelfs niet als Jezus er is. Die houding neemt Jezus deze mensen kwalijk. Met de opmerking ‘het meisje slaapt’ maakt Hij duidelijk dat voor Hem dood niet dood is. En dat mensen moeten en mogen weten dat voor wie gelooft, sterven slapen is. Slapen tot Jezus je wekt. Voor wie niet gelooft, klinkt dit onlogisch en belachelijk. Wie blijft lachen, ontgaat het wonder. Jezus drijft alle omstanders, behalve de ouders, naar buiten.
Oog in oog: Jezus en de dood
Vers 41-43
Jezus neemt het meisje bij de hand en zegt: ‘Talitha Kumi’. Markus schrijft het in het Aramees, de taal die Jezus ook sprak. Meisje, opstaan! Het klinkt als een vader of moeder die ‘s morgens hun kind wakker roepen. Door die heel gewoon klinkende woorden toont Jezus hier Zijn macht. Want het meisje staat op, en wandelt door het huis.
Mensen zeggen als de dood is ingetreden: ‘Val de Meester niet langer lastig’.
Jezus laat zien dat Hij alleen maar hoeft te zeggen: ‘Meisje (of jongen, man of vrouw), sta op!’ Hij heeft alle macht in hemel en op aarde (Mattheüs 28:18 en Openbaring 1:18).
De mensen die erbij zijn, staan verbijsterd. Begrijpelijk! Wie zou niet vrezen? Jezus dringt er op aan dat niemand het zou weten. Dat kan bijna niet. Maar Jezus wil geen ‘reclame’ voor Zichzelf als Iemand die wonderen doet. Hij vraagt van mensen geloof zoals de vrouw en Jaïrus het getoond hebben.
Tenslotte beveelt hij het meisje te eten te geven. Daarmee zal het voor de ouders voorgoed duidelijk zijn dat het meisje inderdaad weer leeft (vergelijk Lukas 24:42).