Deze exegese gaat over Mattheus 14:1-12 en hoort bij les B1.25 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Mattheus 14:1-12
Vers 1-2
‘Te dienzelven tijde’, dat is de tijd waarin Jezus’ optreden aan de ene kant steeds meer opzien begint te baren (vergelijk ook Markus 6:14) én ook de tijd waarin Jezus in Zijn geboorteplaats wordt veracht. De spanning rondom Zijn Persoon en werk begint hier dus al toe te nemen. Ook koning Herodes, zoon van Herodes de Grote van de kindermoord van Bethlehem, hoort van Jezus. De Edomiet Herodes de Grote was tegen het einde van 40 v.C. door de Romeinse senaat tot koning van Palestina benoemd. Zijn zoon die hem opvolgde, wordt bang van alle geruchten. Hij is vooral bang dat Johannes de Doper uit de dood is opgestaan en in de persoon van Jezus terug is gekomen.
Vers 3-5
In dit vers geeft Mattheüs een terugblik. Wat is er eigenlijk met Johannes gebeurd? In hoofdstuk 11 kom je hem nog tegen. Hij zit dan gevangen en stuurt een paar van zijn discipelen om te vragen of Jezus de verwachte Messias is. Nu wordt duidelijk waarom Johannes gevangen zat én dat hij zijn gevangenschap niet heeft overleefd. Johannes preekte niet alleen maar tegen voorbijgangers, zo blijkt. Hij heeft ook Herodes opgezocht en hem aangesproken op zijn zondige levensstijl. Johannes’ kritiek richtte zich op het feit dat Herodes samenleefde met de vrouw van zijn broer (een historisch feit, waar ook de Joodse geschiedschrijver melding van maakt). Dat Johannes hierom gevan- gen genomen werd, kwam vooral door Herodias, maar tegelijk merk je ook een enorme slapte bij Herodes. Hij zwalkt tussen loslaten (maar dan krijgt hij ruzie met zijn ‘vrouw’) en ombrengen (maar dan verwacht hij oproer onder het Joodse volk dat Johannes als profeet beschouwt).
Vers 6-8
Herodias bedenkt een listig plan. Ze maakt gebruik van de feestsituatie met de daarbij horende sfeer én zet daarbij haar dochter in om Herodes over te halen tot een dwaze belofte die er voor zorgt dat zij van Johannes en zijn preken kan afkomen. De belofte dat iemand mag vragen wat hij of zij maar hebben wil, komt twee keer meer in de Bijbel voor: bij koningin Esther (Esther 5:3,6) en bij koning Salomo (1 Koningen 3:5). In het tweede geval is het de HEERE Zelf Die de vraag stelt.
In de vraagstelling van Herodes zit iets overdrevens. Het is waarschijnlijk een zegswijze uit die tijd. Dat betekent niet persé dat je zo’n vraag letterlijk moet nemen. Het betekent zo iets als dat degene die het voorstelt zijn grote genegenheid tot uitdrukking brengt. Waar je vooral op moet letten, is dat het antwoord op zo’n vraag altijd aan het licht brengt hoe het gesteld is met je hart. Wat is je diepste verlangen? Waar zie je naar uit? Ben je in de kern van je bestaan gericht op God en het welzijn van je naaste of moet dat wijken voor je eigen belang?
In het geval van Herodias geldt specifiek dat het hier gaat om een meisje dat zich laat beïnvloeden door haar moeder. De zwaarste verantwoordelijkheid ligt hier duidelijk bij de moeder en de vader. De moeder gaat duivels slim te werk, de vader is slap. Twee factoren die er voor zorgen dat hun gezamenlijke leven voor Gods aangezicht van kwaad tot erger wordt. Voor kinderen is de boodschap dat ze van heel jongs af aan niet alleen de Bijbelse boodschap over het eren van hun ouders ter harte moeten nemen, maar ook dat ze God meer gehoorzaam moeten zijn dan mensen. Concreet moeten ouders dat hen ook zeggen én voorleven.
Vers 9-11
Het verdriet van Herodes is uiterst dubbel. Enerzijds heeft het waarschijnlijk te maken met het feit dat hij ondanks zijn slapte Johannes toch graag hoorde (Markus 6:20). Maar hij kan er niet onderuit. Hij heeft het tenslotte onder ede beloofd (vers 7). Daarbij moet je denken aan een vorm van zelfvervloeking. Herodes zal dan iets gezegd hebben als: ‘God mag mij voor eeuwig verdoemen als ik niet doe wat jij van mij gaat vragen’. Daarnaast speelt gezichtsverlies een rol. Herodes durft niet op zijn belofte terug te komen, omdat hij daarmee zijn aanzien bij zijn gasten dreigt te verliezen. Misschien vreesde Herodes uitgemaakt te worden voor een slappeling. Misschien was hij ook wel bang om te moeten toegeven dat hij Johannes eigenlijk toch wel graag hoorde. Het lijkt allemaal heel begrijpelijk maar niets van dit alles geldt als ‘verzachtende omstandigheid’. Wat hier gebeurt, is de consequentie van Herodes’ eigen slapheid en halfslachtigheid. En tegelijk is het volledig zijn verantwoordelijkheid want niemand anders dan Herodes zelf ‘zendt heen’, geeft bevel, om Johannes te onthoofden. De uiteindelijke ‘kosten’ van Herodes’ dwaze belofte zijn veel ingrijpender dan het verlies van de helft van zijn koninkrijk. Herodes wordt er door zijn houding de oorzaak van dat het woord van God in zijn leven verstomt.
Er zit daarom een zeer ernstige waarschuwing in deze geschiedenis. Een dringende aansporing om de HEERE niet halfslachtig te dienen. Niet tevreden te zijn met ‘geïnteresseerd zijn’ in de Bijbelse boodschap. Het gaat om een radicale keuze vanuit je hart. Die kan alleen gemaakt worden (én steeds opnieuw) door de kracht van God.
Vers 12
Johannes’ taak is voorbij. Hij had een specifieke opdracht. Hij moest ‘wegbereider’ zijn: de komst van de Heere Jezus aankondigen en voorbereiden. Hij heeft uiteindelijk maar een zeer korte tijd de HEERE kunnen dienen. Maar in die tijd is hij trouw geweest aan zijn opdracht ondanks dat hij er soms ook zijn twijfel bij had (zie Mattheüs 11). Nu de Heere Jezus aan Zijn werk op aarde begint, moet Johannes plaats maken.
De opdracht van Johannes was uniek. Toch moet iedere christen zich afvragen of hij zijn levensroeping ook zó serieus neemt. Kunnen we net als Johannes uit de grond van ons hart zeggen: ‘Hij, de Heere Jezus, moet wassen (toenemen) en ik moet minder worden’ (Johannes 3:30)?