Deze exegese gaat over Mattheüs 27:31-44 en hoort bij les C1.40 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Mattheüs 27:31-44
Vers 31-32
Na de vernedering door de soldaten wordt Jezus weggeleid. Hier gaat in vervulling wat in het Oude Testament werd afgebeeld door de bok die buiten de legerplaats moest sterven (Leviticus 16:27 en zie ook Hebreeën 13:12). Gebruikelijk was dat veroordeelden zelf hun kruis droegen. Volgens sommige uitleggers ging het daarbij niet om het hele kruis (dat zou niet te tillen zijn) maar alleen om de dwarsbalk. Op de plaats van de kruisiging werd die balk dan vastgemaakt aan een lange paal en die werd daarna rechtop gezet.
De reden dat in Jezus’ geval iemand anders het kruis moet dragen, is niet precies bekend. Door de geseling was Jezus’ rug wel kapot waardoor het dragen van een kruis extra moeilijk was.
Simon wordt gedwongen het te doen. Hij doet het dus niet vrijwillig. Hij was geen discipel, maar is het waarschijnlijk wel geworden. Dat weten we omdat Markus schrijft dat deze Simon de vader van Alexander en Rufus (vrienden van Paulus) was (Markus 15:21). Dat zou ook kunnen verklaren waarom hij hier zo speciaal genoemd wordt. Bedenk hierbij dat op het cruciale moment, bij Golgotha, Jezus het kruis van Simon weer overnam. Als een teken dat ons ook nog aanspreekt. Dát is wat Jezus wilde doen: in onze plaats sterven.
Vers 33
De berg waar Jezus gekruisigd wordt, heet ‘Hoofdschedelplaats’. Volgens sommigen omdat deze berg in vorm op een hoofd leek. Volgens anderen had deze plaats, waar executies werden voltrokken, deze naam gekregen vanwege de aanwezigheid van de schedels van de mensen die hier terechtgesteld waren.
Vers 34-36
Edik was een zure wijn die, gemengd met gal, een verdovende werking had. De Heere Jezus weigert deze drank. Tot het laatst toe blijft Zijn lijden een bewuste daad. Uiteindelijk is zelfs Zijn sterven niet iets wat Hem overkomt. En dan zeker niet in een fase van verdoving. Voor de soldaten lijkt dit alles niet meer dan hun gewone werk. In afwachting van het sterven van de veroordeelden verdelen ze Jezus’ kleren. En om Zijn ‘rok’ die uit één geheel bestond, dobbelen ze. Ze beseffen niet dat hier opnieuw een profetie in vervulling gaat (Psalm 22:19).
Vers 37
Het opschrift boven het kruis moet wel spottend bedoeld zijn. Een denigrerende opmerking van de Romeinse bezetter richting de Joden die getuige zijn van deze kruisiging. Daar hangt jullie Koning! Tegelijk zie je hierdoor ook Gods spreken. Hij heeft Zijn Zoon gezonden naar deze wereld en allereerst naar Israël. Hij wordt nu wel door Zijn eigen volk verworpen maar door dat opschrift boven Zijn hoofd roept Hij als het ware nog tot Zijn volk: ‘Kom tot Mij! Ik ben uw Koning.’ Het opschrift is geschreven in het Hebreeuws, het Grieks en het Latijn, de bekende talen in die tijd.
Vers 38-40
Het lijkt allemaal ook nog steeds erger te worden. Jezus wordt tussen twee moordenaars in gekruisigd (Jesaja 53: 12) alsof Hij de voornaamste is. De voorbijgangers bespotten Hem en lasteren Hem door te verwijzen naar Jezus’ eigen woorden (Johannes 2:19-23). Ze dagen Jezus uit om door een wonder te tonen dat Hij werkelijk Gods Zoon is. Als Jezus dat zou doen, zouden de mensen misschien onder de indruk zijn, maar misschien het wonder ook wel weer snel vergeten. In ieder geval zou Jezus dan niet de opdracht van Zijn Vader vervullen om voor de zonde te betalen. Maar Hij kán het wel. En Hij lijdt echt als mens. Deze woorden zijn daarom een reële verzoeking.
Het spotten is huiveringwekkend omdat deze mensen geen idee schijnen te hebben van de last van Gods toorn. Dat Jezus niet reageert, bewijst aan de andere kant Zijn enorme liefde voor zondaren. Hij wilde sterven voor mensen die van nature ‘vijanden’ zijn van Hem (Romeinen 5:10).
Vers 41-44
Niet alleen het volk of toevallige voorbijgangers maar ook de geestelijke leiders spotten mee. Bijna letterlijk lees je hier woorden uit Psalm 22 (vers 8 en 9). Christus verlost juist door Zichzélf niet te verlossen. Deze leiders zeggen zelfs letterlijk dat ze zullen geloven als ze maar een wonder zien. Die gedachte zit heel diep verankerd in ons, mensen. Maar de Heere Jezus heeft tijdens Zijn leven al duidelijk gemaakt dat dit niet klopt (zie Lukas 16:31). God vraagt van ons geen wondergeloof maar een geloof dat vertrouwt op Gods beloften. Tenslotte spotten de moordenaars ook met het volk mee. Mattheüs gaat er niet op in dat één van hen tot inkeer komt zoals je kunt nalezen in Lukas 23. Dit is ook schokkend. Vaak leeft de gedachte dat als het eenmaal echt er op aan komt, mensen God wel zullen zoeken of willen kennen. Maar veel bijbelser is de gedachte dat de meeste mensen sterven zoals ze geleefd hebben. Laat niemand het op het laatste moment laten aankomen, maar nú de HEERE zoeken.