Deze exegese gaat over Mattheüs 27:33-60 en hoort bij les A1.41 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Mattheüs 27:33-60
Vers 33
Golgotha is ook ‘hoofdschedelplaats’: omdat de berg de vorm van een hoofd heeft, of door de aanwezigheid van de schedels van de geëxecuteerden.
Vers 34-36
Jezus weigert de verdovende edik, zure wijn gemengd met gal. Zijn lijden blijft een bewuste daad, ook Zijn sterven ‘overkomt’ Hem niet, zeker niet in een toestand van verdoving.
De soldaten verdelen de bezittingen van de gekruisigden en dobbelen om Jezus’ kleren. Hier gaat opnieuw een profetie in vervulling (Psalm 22:19).
Vers 37
Het opschrift boven het kruis moet wel spottend bedoeld zijn, richting de Joden. Daar hangt jullie Koning. Tegelijk spreekt God. Hij heeft Zijn Zoon gezonden naar deze wereld, allereerst naar Israël. Hij wordt nu wel door Zijn eigen volk verworpen, maar door het opschrift roept Hij als het ware nog tot Zijn volk: ‘Kom tot Mij! Laat Mij uw koning zijn.’
Vers 38-40
Tussen twee moordenaars in gekruisigd (Jesaja 53:12), alsof Hij de voornaamste is, bespot en lastert men Hem, verwijzend naar Zijn eigen woorden. Ging Hij in op de uitdaging door een wonder te tonen dat Hij Gods Zoon is, dan zouden ze misschien onder de indruk zijn. Hij zou dan niet de opdracht van Zijn Vader vervullen. Hij kan het wel. Deze woorden zijn een reële verzoeking: Hij lijdt echt als mens.
Het spotten is huiveringwekkend omdat men geen idee schijnt te hebben van de last van Gods toorn. Dat Jezus niet reageert, bewijst ook Zijn enorme liefde voor zondaren. Hij wilde sterven voor mensen die van nature ‘vijanden’ zijn (Romeinen 5:10).
Vers 41-44
Het volk, toevallige voorbijgangers én de geestelijke leiders spotten (Psalm 22 vers 8 en 9). Ze zullen geloven als ze een wonder zien. Die gedachte zit heel diep verankerd in ons, mensen. Jezus heeft tijdens Zijn leven al duidelijk gemaakt dat dit niet klopt (Lukas 16:31).
Tenslotte spotten de moordenaars ook. Mattheüs zegt niet dat één van hen tot inkeer komt, zoals wel vermeld is in Lukas 23. Dit is ook schokkend. Vaak denkt men dat, als het er eenmaal echt op aan komt, mensen God wel zullen zoeken. Veel bijbelser is de gedachte dat de meeste mensen sterven zoals ze geleefd hebben. Laat niemand het op het laatste moment laten aankomen, maar nú de Heere zoeken.
Vers 45-49
Hier lees je van het diepste van Jezus’ lijden. Drie uren doorstaat de Zoon van God in het donker de angsten van de hel. Kanttekeningen: ‘onder de last van Uw schrikkelijke toorn tegen de zonden der mensen, zonder Mij het gevoelen van Uw gunst te laten genieten.’ Als ergens duidelijk wordt wat onze zonden Hem gekost hebben, dan hier wel. Zijn klacht over het verlaten zijn door Zijn Vader is nooit helemaal te begrijpen. Jezus is toch Zelf ook God? Het is voor ons, zondige mensen, niet te bevatten wat het is om de volle toorn van God over de zonde te dragen (HC vraag 44). Als uitdrukking van wat eigenlijk niet te zeggen is, wordt in dit verband wel eens gezegd: ‘God van God ontdaan, wie kan dat verstaan?’
Let op: er is bij Hem geen sprake van wanhoop. Ook in deze uitroep klinkt Zijn hoop. Hij roept: ‘Mijn’ God. In de evangeliën spreekt Hij in Zijn gebed God aan met ‘Vader’. Hier niet, dit laat ook de diepte van Zijn lijden zien.
Vers 50-53
Nu accepteert Hij de edik wel om met grote kracht Zijn laatste woorden te roepen. Als Hij de geest ‘geeft’, is dat anders dan bij mensen. Als zij sterven, heeft dat iets van het leven verliezen. Maar de Heere Jezus legt Zijn leven af. Zijn sterven is een daad van Zijn eigen wil (Johannes 10:18).
Het gaat met grote wonderen gepaard. Duidelijk wordt dat de tempeldienst nooit meer nodig is. God opende een andere weg, die bij Hem vandaan komt. Daarom scheurt het gordijn van boven naar beneden.
De opstanding van ‘vele heiligen’, gelovigen, is een soort voorbode van de jongste dag als alle graven open gaan omdat Jezus de macht van de dood overwon. Opvallend is dat zij pas na Jezus’ opstanding naar Jeruzalem gaan. Goede vrijdag en Pasen horen bij elkaar. Jezus betaalde niet alleen voor de zonde. Hij verbrak de macht van de dood én Hij heeft ook de macht om nieuw leven te geven.
Vers 54-56
Een Romein die erbij staat en alles zag en hoorde, erkent: ‘Deze was Gods Zoon.’ Triest dat er maar één is. En tegelijk wonderlijk: het heeft iets van Pinksteren, een heiden komt tot geloof.
En tenslotte zijn er vrouwen; zij maakten Jezus in Zijn leven van nabij mee, maar staan nu van verre. Ze durven en willen waarschijnlijk niet zo dicht bij dit gebeuren staan. Voor de discipelen moet dit beschamend geweest zijn. En tegelijk ook heel eerlijk dat een discipel als Mattheüs er melding van maakt.
Vers 57-60
Nu ontmoeten we ‘verborgen’ discipelen, over wie niet eerder is gesproken. Veel profetieën gaan in vervulling. Gebruikelijk was dat veroordeelden een tijd bleven hangen óf dat zij een ‘ezelsbegrafenis’ kregen. Ze werden dan in een massagraf gesmeten. Het graf van Jezus heeft men ‘bij de goddelozen gesteld en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest’ (Jesaja 53:9). Gewikkeld in fijn lijnwaad legt men Hem in een graf, uitgehouwen in een rots. Het wijst beide op een zekere rijkdom van deze Jozef van Arimathea. Het graf is ‘nieuw’: niemand werd er eerder begraven. De reden om dit te vermelden is, dat niemand zal kunnen beweren dat iemand anders is opgestaan uit de dood.
De laatste woorden klinken erg definitief. Maar dit is belangrijk is om later zeker te weten dat de Heere Jezus werkelijk begraven is. Er is niet iemand anders in het graf gelegd en Zijn lichaam kan ook niet verwisseld zijn met dat van iemand anders. Zie hierbij ook zondag 16 van de Heidelbergse Catechismus en speciaal vraag en antwoord 41.