Deze exegese gaat over Mattheüs 5:1-12 en hoort bij les A1.20 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Mattheüs 5:1-12
Vers 1-2
De Heere Jezus zit (de rabbijnen in die dagen gaven zittend onderwijs) op een niet met name genoemde berg om Zijn discipelen te leren. Dit onderwijs was waarschijnlijk alleen voor Zijn leerlingen bedoeld, maar ook de bredere kring van volgelingen mocht dit onderwijs genieten.
Hierna volgen negen zaligsprekingen. De eerste tot en met de achtste zaligspreking horen helemaal bij elkaar. Dat blijkt ondermeer uit hetzelfde woordgebruik in de verzen 3 en 10 ‘…want hunner is het Koninkrijk der Hemelen.’ Deze acht zaligsprekingen worden in twee groepen van vier verdeeld. De eerste groep van vier gaat over een situatie waarin het volk van God verkeert, de tweede groep gaat over de houding van dat volk. De negende zaligspreking is anders: daar gaat het niet over ‘zij’, maar over ‘u’. De zaligsprekingen worden ook wel de grondwet van Gods Koninkrijk genoemd. Gods kinderen worden niet zalig omdat ze treuren, hongeren, dorsten, etc., maar deze eigenschappen kenmerken de burgers van Gods Koninkrijk.
Vers 3
Het woordje ‘zalig’ betekent letterlijk ‘vol’. Hiermee wordt bedoeld ‘wie werkelijk gelukkig is’. De Grieken duidden met dit woord mensen aan die in materieel opzicht niets tekort kwamen. In het Oude Testament wordt ditzelfde woord gebruikt in de zin van: ‘werkelijk gelukkig is wie God kent’. Deze lijn wordt door de Heere Jezus doorgetrokken.
Armen van geest zijn mensen die in geestelijk opzicht niet rijk zijn in zichzelf. Mensen die hun geluk niet in zichzelf of deze wereld vinden, maar alleen in de Heere. Deze armen vertonen ook de andere kenmerken van de zaligsprekingen. Geestelijke armoede als kenmerk van de burgers van het hemelrijk zegt dus niet zoveel over materiële welvaart. Wel kunnen we hierbij denken aan de waarschuwing van de Heere Jezus dat een rijke moeilijk het Koninkrijk van God in zal gaan (Mattheüs 19:24). De Heere Jezus belooft deze armen van geest een grote rijkdom, zij ontvagen het Koninkrijk der hemelen.
Vers 4
Zowel in dit vers als in de andere verzen is het belangrijk om oog te hebben voor zowel de materiële als de geestelijke strekking. Zij die treuren, hoeven niet alleen te treuren over de zonden. Dit kan ook verdriet over andere dingen zijn. Tegelijkertijd is de zaligspreking niet zo algemeen dat ze allen geldt die verdriet hebben. Het is belangrijk te bedenken dat alle zaligsprekingen gelden voor alle gelovigen.
Het treuren kan verdriet over de eigen zonden zijn, maar ook over mensen die zich verzetten tegen God. Aan deze treurenden belooft de Heere troost. Hij is Zelf de vervulling van deze belofte die ook in Jesaja 61 gegeven is. Het is een belofte voor het heden en voor de toekomst.
Vers 5
De hier genoemde ‘zachtmoedigen’ sluiten nauw aan bij ‘de armen van geest’ en ‘gebrokenen van hart’. Deze mensen blijven het in alles van de Heere verwachten, ook al zijn ze zelf aan het einde van hun krachten. Vergelijk hiermee Psalm 37:9, 11. In deze psalm wordt het land Kanaän beloofd aan het volk Israël. De Heere Jezus breidt deze belofte uit naar het aardrijk, de hele wereld. De zachtmoedigen mogen delen in Zijn macht en zullen zo het aardrijk beërven. Dat geldt nu, maar ook voor de toekomst.
Vers 6
De Heere Jezus verwijst naar het verlangen naar de gerechtigheid van God. De belofte wordt gegeven dat de mensen die naar deze gerechtigheid verlangen, deze ook zullen zien. God zal Zijn recht laten zegevieren. De Heere Jezus is als Messias al de vervulling van deze belofte.
Vers 7
De barmhartigen blijven hun hart openstellen, ook voor mensen die hen onrecht aandoen. Om de strekking van dit woord te begrijpen, kunnen we denken aan de Heere Jezus, die ‘innerlijk bewogen wordt met barmhartigheid’ (Mattheüs 20:34). Vervuld met medelijden en ontferming. Denk ook aan de ‘barmhartige Samaritaan’ (Lukas 10). De belofte is dat zij die zo barmhartig zijn, deel zullen hebben aan de in Jezus geopenbaarde barmhartigheid en aan de barmhartigheid die God hen in de toekomst zal schenken.
Vers 8
De reinen van hart zijn met hun hele leven en met hun hele hart aan God toegewijd. Zuiver van hart en handen, ze spreken met hun hart de waarheid (Psalm 15). Zij zullen God zien, in de Heere Jezus Christus. In de toekomst zullen zij God zien als Hij Zich ten volle zal openbaren.
Vers 9
De vreedzamen, ook wel vredestichters genoemd, zullen proberen gebroken menselijke verhoudingen weer te helen. Wie vrede met God heeft gevonden, kan niet in onenigheid met zijn naaste (blijven) leven. Het Koninkrijk van God is een rijk van vrede. Ze zullen op deze manier een beeld zijn van dat Koninkrijk. Zij worden Gods kinderen genoemd omdat zij hierin Zijn beeld vertonen. Als er in de Bijbel gesproken wordt over ‘kinderen van’, hoeft dit niet altijd letterlijk kindschap te betekenen, maar kan daarmee ook verwezen worden naar overeenkomsten in eigenschappen.
Vers 10-11
Het leven naar Gods wil, het zoeken van Zijn recht en het navolgen van Jezus roept verzet op bij de vijanden van God. De reden waarom iemand vervolgd wordt, is in dit verband wel belangrijk. Het gaat hier om mensen die vervolgd worden omdat ze christen zijn. Mensen kunnen ook om andere redenen vervolgd worden, waarop de zaligspreking niet van toepassing is.
Vers 12
God ziet het lijden van Zijn volk. Het loon in de hemel wordt door God bewaard en is vooral gericht op de toekomst. Daar mogen allen die om Christus’ wil vervolgd worden, zich op richten. Dan kun je zelfs blij en verheugd zijn, om de vreugde die je wacht. Ook de profeten werden vervolgd en wie vervolgd wordt om Gods Naam, staat in de lijn van de profeten.