Deze exegese gaat over Numeri 16:1-35 en hoort bij les B3.2 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Numeri 16:1-35
Intro
Mozes was door God geroepen om Israël uit Egypte te leiden en in Kanaän te brengen. Aäron was daarbij meegestuurd als woordvoerder (Exodus 3:10 en Exodus 4:14–17). Het gezag dat met deze roeping verbonden was, is twee keer zwaar bestreden. De eerste keer waren het Aäron en Mirjam, de zus van Mozes, (Numeri 12). De tweede keer zijn het Korach, Dathan en Abiram die weigeren Mozes’ positie te aanvaarden.
Vers 1 – 3
De opstand staat onder leiding van een zekere Korach (zie ook vers 22 en 49). Deze man was een Leviet. Ook iemand met een van God gekregen specifieke taak: namelijk het ondersteunen van het werk van de priesters (Numeri 3).
In de verzen 8 – 11 verwijt Mozes het Korach dan ook extra dat hij in zijn positie ontevreden is. Het verzet tegen Mozes en Aäron is ten diepste verzet tegen de HEERE. Mozes waarschuwt: ‘het is teveel voor u’ (in hedendaags Nederlands: Nu is het wel genoeg). Wees tevreden met wat God jullie geeft en stop met deze opstand.
De opstand wordt ondersteund door minstens tweehonderdvijftig mannen. Daar zijn stamhoofden bij, leiders (geroepenen) en ‘mannen van naam’. Dat zijn mensen voor wie men om hun prestaties groot respect had. Het gaat hier dus om een heel doelbewuste opstand. Hun aanklacht is dat Mozes en Aäron zich te veel eer zouden aanmeten. Daarbij gaan ze dus volstrekt voorbij aan de goddelijke roeping.
Vers 4 – 7
Mozes gaat niet krampachtig zijn eigen positie verdedigen maar brengt alles in gebed bij God. Vervolgens draagt hij Korach met zijn familie op om de volgende morgen met hun wierookvaten voor het aangezicht van de Heere, dat is bij de tabernakel, te komen. Ze krijgen dus nog tijd om tot inkeer te komen. Met een wierookvat mocht in principe alleen een priester in de tabernakel komen. De HEERE zelf zal laten zien of Hij het offer van anderen ook aanvaardt.
Vers 12 – 14
Dathan en Abiram weigeren te komen. Hun verwijten aan Mozes zijn zeer scherp. Ze vragen zich hardop af wat Mozes zich wel verbeeldt om hen, na hen eerst in de woestijn gebracht te hebben, nu ook nog te commanderen en de dood in te jagen. Daar komt dan nog de uitdrukking ‘deze mannen de ogen uitgraven’ bij. Dat wil zeggen: ‘Mozes, je liegt de rest van het volk voor, maar wij trappen er niet langer in.’ Deze mensen gebruiken de uitdrukking ‘een land vloeiende van melk en honing’ niet voor Kanaän maar voor Egypte. In hun kritiek op Mozes spotten ze ten diepste met God die hen bevrijdde uit het slavenhuis Egypte met de belofte hen te brengen in een land van melk en honing.
Vers 15
Mozes is terecht vertoornd over de onrechtvaardige verwijten. Het is niet verkeerd om boos te zijn over onrecht. Maar let er wel op waar dat je brengt. Doe zoals Mozes en breng het bij God die gezegd heeft: ‘Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft de toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere (Romeinen 12:19; Deuteronomium 32:35).
Vers 16 – 19
Als de Korachieten en Aäron met hun wierookvat bij de ingang van de tabernakel staan en de situatie dreigend is voor Mozes en Aäron (..tegen hen..; vers 19) verschijnt de heerlijkheid van de HEERE, dat is de wolk die het teken van Gods aanwezigheid is, bij de tabernakel. Het hele volk is daar getuige van.
Vers 20 – 22
Gods eerste woorden zijn dreigend en geven iets weer van Zijn oordeel. Hij roept Mozes en Aäron op weg te gaan omdat Hij heel het volk zal verteren (vergelijk Hebreeën 12:29). In de reactie van Mozes en Aäron licht dan iets op van het echte priester zijn. Ze vallen op hun aangezicht en bidden, met een beroep op Gods rechtvaardigheid, dat Hij niet heel het volk zal straffen voor de zonde van een ander. Vergelijk Ezechiël 18:20: ‘De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.’
Vers 23 – 30
God verhoort deze priesterlijke voorbede. Hij zegt nu dat het volk positie moet kiezen. Wie niet mee wil in deze opstand, moet zich afscheiden van Korach, Dathan en Abiram en hun handlangers. Mozes brengt de woorden van God eerst aan het volk over. Daarna spreekt hij de opstandelingen toe waarbij hij duidelijk maakt dat de beslissing in deze zaak aan God is.
Als de opstandelingen op een gewone manier sterven, zal dat het bewijs zijn dat Mozes niet door God is aangesteld. Als er wel een bijzonder oordeel plaats zal hebben, zal daarmee voor iedereen duidelijk zijn dat Mozes wel door God is aangesteld. De opstand is dan duidelijk een ‘tergen van de HEERE’ geweest.
Vers 31 – 35
Het oordeel van God wordt voltrokken. De aarde verzwelgt deze mensen en een vuur verteert hen. Het woord ‘hel’ is een vertaling van het Hebreeuws woord ‘Sheol’ dat op meerdere manieren te vertalen is: soms is het ‘het binnenste van de aarde’ of ‘graf’. Het verwijst dus niet altijd speciaal naar de plaats waar de verdoemden heengaan (zie bijvoorbeeld Genesis 37:35). In Numeri 16 echter wel. Deze mensen worden weggedaan van voor Gods aangezicht vanwege hun openlijke en opzettelijke verzet tegen de HEERE. Gescheiden zijn van God en alleen nog delen in zijn oordeel: dat is de hel.
De kinderen van Korach worden niet getroffen door dit oordeel (zie Numeri 26:11). Blijkbaar was er wel een mogelijkheid om het te ontgaan.
Deze geschiedenis is een dringende oproep om te rekenen met de heiligheid van God. Daar hoort bij dat we accepteren dat iedereen van God zijn eigen plaats krijgt toegewezen. Elke vorm van afgunst of jaloezie moet daarom vermeden worden. Wie door genade weet een kind van God te zijn, moet leren de plaats die we dan in Gods koninkrijk innemen, aan God over te laten (vergelijk ook Mattheüs 20:20–28).