Deze exegese gaat over Numeri 16:36-50 en 17 en hoort bij les A1.25 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Numeri 16:36-50 en 17
Vers 36-40
Eleazar moet de 250 wierookvaten verzamelen. Aäron blijft hierdoor rein omdat hij niet in contact komt met de doden. Elk vat moet in een dunne plaat geslagen worden. Deze moeten aan het altaar bevestigd worden als herinneringsteken. Men wordt herinnerd aan de heiligheid van de tabernakel en aan de superieure positie van Aäron. Het is een teken van de prijs die voor opstand betaald moet worden.
Vers 41-43
Onvoorstelbaar. Het gekrijs van de mensen klinkt nog in de oren en nu is daar opnieuw een opstand. Het volk houdt Mozes en Aäron verantwoordelijk voor de 250 doden. Het volk verwijt hen zelfs moord! De HEERE neemt hen in bescherming door in Zijn heerlijkheid te verschijnen en de tabernakel te bedekken. Voordat Mozes en Aäron met hen in gesprek gaan, verschijnt de heerlijkheid des HEEREN. Dit is in tegenstelling tot de opstand met Korach, Dathan en Abiram. Daar spreekt Mozes eerst en vervolgens ver- schijnt de heerlijkheid des HEEREN (Numeri 16:19).
Vers 44-50
De HEERE vraagt aan Mozes om aan de kant te gaan. Dezelfde beschermende heerlijkheid zal een verterend vuur worden. Mozes en Aäron vallen op de grond en bidden voor het volk. Hiermee lopen zij het risico om ook door het vuur verteerd te worden. Maar de HEERE verteert Zijn trouwe knechten niet. Er komt geen vuur, wel een plaag onder het volk. Mozes dringt bij Aäron aan om op te schieten met het reukwerk. Welke plaag het is, is niet duidelijk. Aäron moet verzoening over hen doen. In dit geval betekent het een ‘stillen van Gods toorn’. Hij staat tussen de levenden en de doden. Hij loopt hiermee het gevaar onrein te worden. Dit risico wil hij lopen voor de levenden. Hij vernedert zichzelf. Hij zet zijn leven op het spel door onrein te willen worden. Aäron doet verzoening, het reukoffer wordt aanvaard door de HEERE, en de plaag houdt op.
Zo’n 15.000 mensen zijn er in twee dagen gestorven. Het is een slagveld. ‘Doe over hen verzoening’ (vs. 46c) is de kern van vs. 42-50.
Hoofdstuk 17
Hoofdstuk 17 staat in het teken van het Goddelijke eindoordeel voor het priesterlijke lei- derschap van Aäron en de levieten. Numeri 17 is het derde verslag, en het hoogtepunt voor de overtuiging van de positie van Aäron. In dit hoofdstuk lezen we de liefde van de HEERE. Hij wil hiermee herhaling van de vreselijke strafgerichten voorkomen.
Vers 1-5
Mozes krijgt in deze verzen de volgende opdrachten: Spreek; Neem; Schrijf; Leg weg. Elke stam moet een staf bij Mozes brengen. De staf symboliseert de stam als geheel. De naam van de stam moet in de staf gekerfd worden zodat er geen misverstand kan ontstaan van wie de staf is. Op de staf van de stam van Levi komen twee namen: Levi en Aäron. Deze staven worden door Mozes in het Heilige der Heilige gelegd, voor de ark. De HEERE zal de dode stok laten bloeien.
Vers 6-7
Mozes doet nauwkeurig wat de HEERE hem opgedragen heeft. Dit is in tegenstelling met het volk dat zich niet onderwerpt. Mozes laat zien dat men zich moet realiseren dat men met de HEERE te maken heeft. Hij vraagt volledige gehoorzaamheid. De ark van de getuigenis is symbool van de aanwezigheid van de HEERE. Het is ook de plaats waar de HEERE spreekt. Zijn oordeel met betrekking tot de staven moet als een Goddelijk oordeel geïnterpreteerd worden (zie ook Ex. 25:22).
Vers 8-9
De volgende dag ziet Mozes als eerste dat de staf van Aäron, van de stam van Levi bloeit. Dit overtreft ook de verwachting van Mozes. De staf heeft knoppen, bloesem en amandelen. De amandelboom is de vroegst bloeiende boom. Maar dat in één nacht het complete proces te zien is aan de staf is een groot wonder. Het is een natuurlijk groeiproces met een bovennatuurlijke groeisnelheid. De amandel is een symbool van het leven, heiligheid en reinheid. In het Hebreeuws heeft het ook verbinding met ‘wakker zijn’. De HEERE blijft wakker over Zijn knechten (zie hiervoor ook Jeremia 1:11-12). De knop en de bloem waren al terug te vinden aan de gouden kandelaren (Ex. 25:31-40). Het is dus opvallend dat de HEERE een directe lijn legt tussen de materialen in de tabernakel en de staf van Aäron. Aäron en de stam van Levi horen in de tabernakel, zoals de gouden kandelaren in de tabernakel horen! De stammen nemen hun staf mee. Er kan geen vergissing zijn omdat hun naam in de staf gekerfd is. Het ‘zien’ in vs. 8 is ‘zo kijken dat men ook de bedoeling begrijpt’.
Vers 10-11
Mozes krijgt de opdracht om de staf van Aäron terug te brengen naar de ark van de getuigenis. Zo is dit een teken voor het aangezicht van de HEERE. Het priesterschap van Aäron was geen voorkeurspositie van Aäron zelf, maar aangewezen door de HEERE. Zo zou deze staf dienen als teken voor het volk. Zij moeten het niet meer in hun hoofd halen om tegen het gezag op te staan. Zij moeten zich realiseren dat opstaan tegen Mozes en Aäron eigenlijk opstand tegen de Almachtige is. Het feit dat de staf voor het aangezicht van de HEERE staat, betekent tegelijk bescherming. Hierdoor sterven ze niet.
Vers 12-13
Deze laatste verzen zijn een conclusie op alles wat er de afgelopen twee dagen gebeurd is. Het volk realiseert zich hoe gevaarlijk het is om in opstand te komen. Hun gevoel van opstand is nu veranderd in een roep om genade. De laatste vraag wordt niet beantwoord. Het antwoord komt aan de orde in hoofdstuk 18 en 19. Daar worden instructies uitgevaardigd zodat het volk niet ‘verdaan’ wordt.