Deze exegese gaat over Richteren 6 en hoort bij les C3.6 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Richteren 6
Vers 1-6
De geschiedenis van Gideon speelt zich af in de richterentijd. Kenmerkend voor deze tijd is het volgende patroon: het volk zondigt, waarna de HEERE een vijand stuurt, die het volk onderdrukt. Na kortere of langere tijd gaat het volk roepen tot de HEERE, waarna de HEERE een richter stuurt, die het volk verlost.
In de geschiedenis van Gideon is dit patroon ook zichtbaar, maar wel met een aantal opvallende bijzonderheden.
Met ‘kwaad in de ogen des HEEREN’ wordt hier vooral het dienen van de Baäls bedoeld (Richteren 2:11). Bij de Kanaänieten had iedere plaats een eigen Baäl (letterlijk: heer, bezitter), die vereerd werd als god van de vruchtbaarheid.
De HEERE stuurt vijanden. We lezen over hun
- identiteit (vers 3): Midianieten: woonden ten zuidoosten van Kanaän; Amalekieten: een nomadenvolk, dat ten zuiden van Kanaän leefde; ‘die van het oosten’: stammen uit de woestijn ten oosten van Kanaän.
- tactiek (vers 3-5): Het ging niet om een blijvende bezetting, maar jaarlijks terugkerende plundertochten, waarbij de oogst verwoest werd en het vee meegenomen.
- bereik (vers 4): ze komen vanuit het oosten, maar bereiken zelfs Gaza, in het uiterste westen. Ze trekken dus het hele land door.
- talrijkheid (vers 5): Richteren 8:10 leert, dat ze met 135.000 man waren.
Gods bedoeling met deze vijand is het volk te kastijden; het zó straffen dat Israël tot de HEERE gaat roepen. Zo kan de HEERE vandaag ook tegenslag sturen om mensen tot bekering te brengen.
De Israëlieten zoeken niet meteen steun bij de HEERE; eerst zoeken ze veiligheid bij hun eigen veilige plaatsen (vers 2). Na zeven jaar (!) roepen de Israëlieten wel tot de HEERE.
Vers 7-10
Een verschil met het ‘normale’ patroon: God stuurt niet direct een richter, maar eerst een profeet. De bedoeling van zijn boodschap is, dat de Israëlieten hun zonde zullen zien. Ze moeten niet alleen tot God bidden in ‘noodbesef’, maar ook in ‘schuldbesef’. Hun nood hebben ze te danken aan hun zonde. Als God hen toch verlost uit de nood, is dat niet vanwege het volk of vanwege het gebed van het volk. Het is genade.
Vers 11-23
In deze verzen schittert Gods genade. Het volk heeft het niet verdiend, maar tóch gaat de HEERE hen verlossen. In dát kader staat Gideons roeping!
De ‘Engel des HEEREN’ is niet een gewone, geschapen engel, maar een openbaringsvorm van God (vergelijk vers 14 en 16). Ofra ligt dicht bij Sichem, in het midden van Israël. Joas was mogelijk dorpshoofd van Ofra. Gideon is tarwe aan het dorsen: met een stok of dorsvlegel slaat hij de tarwekorrels uit de halm. Hij doet dit – in verband met het gevaar van de naderende vijand – in een wijnpersbak. Zo’n wijnpersbak was meestal in de rotsen uitgehakt en bood dus wat meer bescherming. Zo kan hij – indien nodig – de tarwe nog in veiligheid brengen (‘vluchten’). Dat Gideon voorzichtig is, wordt ook verderop duidelijk.
‘Ga heen in deze uw kracht’: Gideon wordt geroepen om het volk te verlossen in de kracht die God hem zal geven.
De ‘duizend’ waarover vers 15 spreekt, verwijst naar Mozes die het volk in eenheden van duizend man verdeelde. Gideon spreekt hier waarschijnlijk met te grote bescheidenheid over zijn familie.
Gideon maakt een royale gastmaaltijd. Een efa is ongeveer 36 liter. Met ‘sop’ wordt de vleesjus bedoeld.
Door deze opdracht (vers 20) te geven, maakt de Engel van Gideons gave een offergave en van de rots een altaar. Het offer steekt Hij vervolgens Zelf aan (vergelijk 1 Koningen 18:38). Dit is een duidelijk teken voor Gideon.
Gideon vreest dat hij zal sterven (vergelijk vers 23), omdat hij de Engel des HEEREN heeft gezien, maar ‘de HEERE is vrede’: Gideon hoefde niet te sterven én God belooft verlossing van de vijand.
Ook vandaag is de HEERE nog vrede: Door het offer van de Heere Jezus is er vrede met God, vrede in het geweten en uiteindelijk volmaakte vrede mogelijk.
Vers 25-32
Gideon moet het Baälsaltaar en de paal die gewijd is aan de vruchtbaarheidsgodin Asjèra of Astarthe (zo kunnen we het Hebreeuwse woord voor ‘bos’ ook vertalen) vernietigen. Zo wil de HEERE duidelijk maken, dat de aanstaande verlossing niet te danken is aan de Baäl. De verlossing van mensen is altijd verbonden met de eer van God!
Gideon voert de opdracht ’s nachts uit. Dit keurt de Bijbel niet af. De HEERE had ook geen specifieke aanwijzing gegeven voor het tijdstip. We kunnen eruit leren, dat we voorzichtig mogen en moeten zijn in de dienst van de HEERE.
De mannen van het dorp willen Gideon doden, maar God spaart hem door het voorstel van Joas. Diens redenering is: Als Baäl écht god is, zal hij Gideon zelf wel straffen en misschien zelfs beledigd zijn wanneer anderen (de mannen van het dorp) dat zouden doen.
Vers 33-35
De vijanden vallen Israël weer binnen door de Jordaan over te steken. Het dal van Jizreël ligt in het noorden van Israël.
De Geest des HEEREN vervult Gideon helemaal met Zijn gaven: wijsheid, voorzichtigheid, dapperheid enz. Door op de bazuin te blazen, werden in die tijd soldaten bijeengeroepen. Gideon verzamelt zijn soldaten uit de noordelijke stammen van Israël.
Vers 36-40
Gideon vraagt twee keer om een teken. Het is opmerkelijk dat de HEERE het teken geeft. Daaruit blijkt dat Gideon het niet uit wantrouwen, maar in ootmoed en geloof heeft gevraagd. Met het vlies wordt een afgeschoren schapenvacht bedoeld. Het tweede teken is nog wonderlijker dan het eerste, omdat een wollen vacht juist de eigenschap heeft om vocht te absorberen.