Deze exegese gaat over Ruth 1 en hoort bij les T-C1 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Ruth 1
Intro
De geschiedenis van Ruth speelt zich af in de periode van de richteren. Dus in de periode
na Jozua en voor de koningen. Een moeilijke tijd voor Israël. Een tijd waarvan meerdere
keren gezegd wordt dat de Israëlieten ‘deden wat kwaad is in de ogen van de HEERE (Richteren
2:11, 3:7, 3:12, 4:1, 6:1, 10:6, 13:1) en ‘een ieder deed wat recht was in eigen ogen’
(Richteren 17:6, 21:25). Geen beste tijd dus. Wel een tijd waarin de HEERE tóch doorwerkt.
Op een andere manier dan mensen wellicht verwachten. Een voorbeeld daarvan is
de geschiedenis van Ruth.
Vers 1-2
Tijdens de periode van welke richter de geschiedenis van Ruth zich afspeelde,
is niet met zekerheid te zeggen. De naam Bethlehem betekent ‘broodhuis’. Maar
er is geen brood meer te bekennen. Reden voor een zekere Elimelech (mijn God is Koning)
om te vertrekken naar het gebied van de Moabieten. Dat waren afstammelingen van
Lot en zijn dochter (Genesis 19). De meest waarschijnlijke route vanuit Bethlehem naar
Moab liep via Jeruzalem. Afhankelijk van de plaats in Moab waar ze zich precies gevestigd
hebben, zal de reis ongeveer anderhalve week in beslag genomen hebben.
Alles wijst hier op een treurige situatie. Honger in het land van melk en honing. Een man
wiens naam verwijst naar Gods koningschap laat het land achter zich in de hoop zijn leven,
en dat van zijn gezin, te redden.
Vers 3-7
Brood was er misschien wel in Moab maar voor Elimelech helpt dat niet. Hij sterft . De twee zonen trouwen, tegen de door de HEERE gegeven regels in, met Moabitische vrouwen. Maar binnen korte tijd sterven de beide zoons ook. Het gebeurt binnen een periode van tien jaar. Het wordt in een paar zinnen verteld maar het gaat natuurlijk over een wereld van ellende. Naomi blijft als enige van de vier over. Bedenk daarbij dat een weduwe zonder kinderen in het Oude Oosten er zeer slecht aan toe was. Ze had niemand om haar te beschermen en te verzorgen. Haar positie is vergelijkbaar met diegenen die in onze maatschappij het laagst op de sociale ladder staan. Naomi besluit terug te gaan omdat ze hoort dat er in Israël, door ingrijpen van de HEERE, weer brood is. De honger is over. Daarin zag men de zegen van de HEERE.
Vers 7-13
Naomi gaat met twee schoondochters richting Israël. Ergens onderweg komt er een moment van bezinning. Naomi dringt er bij Orpa en Ruth op aan om terug te gaan naar hun land, familie (nieuwe man) en goden.
Deze woorden van Naomi maken heel veel los. Het is een ontroerend moment als deze vrouwen op het punt staan om afscheid te nemen. In eerste instantie weigeren zowel Orpa als Ruth om te luisteren en ze verzekeren Naomi dat ze toch meegaan. Naomi dringt er dan nog sterker op aan om terug te keren. Ze wil Orpa en Ruth niet meenemen voor haar eigen geluk. Menselijk gezien is er namelijk voor hen geen toekomst in Israël. Toch zit er meer achter dit aandringen van Naomi. Ten diepste vraagt ze hier naar wat er leeft in het hart van deze vrouwen. De keus om God te dienen en bij Hem te horen moet niet voortkomen uit een (tijdelijke) emotie maar uit een beslissing die genomen is door een hart dat God veranderd heeft. Alleen dan zul je volharden in het geloof (zie ook Lukas 14:25-35). Aan Ruths reactie merk je dat Naomi wel een goede evangeliste is geweest. Want door de omgang met Naomi heeft Ruth de God van Naomi leren kennen. Naomi’s leven was dus wel degelijk een getuigenis geweest. Tenslotte laat Naomi ook weten dat ze in dit alles iets ziet van Gods straf over haar leven. Dat is geen berusting maar ‘geruststelling in Gods wil’ (Kanttekeningen) bij Naomi.
Vers 14-17
Orpa is ontroerd maar neemt afscheid. Ruth neemt een andere beslissing. Ze blijft. In eerste instantie zonder iets te zeggen. Het aankleven kan betekenen dat ze al weer een tijdje samen verder op weg waren. Dan dringt Naomi bij Ruth opnieuw aan om, net als Orpa, terug te keren. Maar Ruth blijkt vastbesloten. Ze wil niet dat Naomi langer aandringt. Ruth verklaart dan haar toewijding aan Naomi én aan de God van Naomi. Ruth zegt het met een eedformule (vers 17). Deze zin betekent: God mag mij straffen (tot en met de dood) als ik terugkom op wat ik hier en nu beloof.
Vers 18-22
Naomi ziet dat Ruth het meent. De keus van Ruth is een zaak van haar hart. Vanaf nu gaan ze ‘samen’. Samen richting Bethlehem maar dieper nog: heel hun levensweg. Samen op de weg van het geloof in de HEERE. In Bethlehem is dat niet het eerste wat opvalt. Daar is iedereen verbijsterd over de aanblik van Naomi. Blijkbaar heeft het leed dat Naomi overkomen is, haar uiterlijk ook aangetast. Naomi betekent ‘aangenaamheid’. Dat vindt Naomi niet meer passend voor haar leven. Ze stelt voor om voortaan ‘Mara’ (bitterheid) genoemd te worden. De vreugde is ver weg in haar leven. Het lijkt misschien of Naomi met haar woorden God de schuld geeft van haar ellende. Toch is dat niet zo. Naomi’s manier van uitdrukken geeft aan dat ze haar ellende ziet als een gevolg van haar eigen zonde. Tegelijk is het niet zo dat dit voor Naomi het antwoord is op alle vragen. Maar ze laat wel merken dat ze de HEERE erkent als degene die alle dingen leidt.
Vooruitlopend op hoofdstuk 4 moet en mag je dan nu al wel zeggen dat de HEERE Naomi nog ongedachte
zegeningen gaat geven. Een kleine voorbode van die zegen van God hoor je al in de laatste woorden van dit hoofdstuk. Het is de tijd van het begin van de gersteoogt. Het is het begin, de eerstelingen worden binnengehaald. Teken van meer dat nog komt. De HEERE zorgt er voor dat er in plaats van mara, (bitterheid), Zijn genade is.