Deze exegese gaat over Ruth 2 en hoort bij les C3.9 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Ruth 2
Vers 1-3
Boven heel de geschiedenis staat Gods plan. Uit het geslacht van Ruth en Boaz wordt de Messias geboren. Daarom heeft Ruth 2 verstrekkende gevolgen voor heel de wereldgeschiedenis. De kleine levensgeschiedenis van Ruth en Boaz is, net als de onze, ingebed in de grote geschiedenis van Gods plan. De aanvang van de oogst is ongeveer begin april.
‘Geweldig van vermogen’ verwijst naar Boaz’ rijkdom, maar ook naar zijn edele karakter. Door die beide zaken had hij een belangrijke maatschappelijke positie. ‘Bloedvriend’ kan beter vertaald worden met ‘bloedverwant’. Omdat het ‘losserschap’ via de mannelijke lijn loopt, is het belangrijk dat Boaz familie is van Elimélech.
De wet van Mozes bepaalt dat landeigenaren de hoeken van hun akkers ongemaaid moeten laten, zodat die door de armen geoogst kunnen worden. Wat bij het maaien en binden van de garven blijft liggen, mogen de armen oprapen (Leviticus 19:9; 23:22; Deuteronomium 24:19-21). Ruth is bekend met dit voorschrift van de HEERE en maakt er (gelovig) gebruik van. Uit haar voornemen blijken haar trouw, ijver en moed. Aangezien ze een weerloze vreemdelinge is, is de onderneming niet zonder risico’s (vgl. o.a. Maleachi 3:5). Uit de woorden ‘haar viel bij geval’ blijkt de leiding van God.
Vers 3-7
Het oogstveld bestaat uit een groot stuk land dat meestal door stenen neer te leggen, verdeeld is in afgebakende delen. Deze delen behoren aan verschillende landeigenaren toe. Het geloof van Boaz komt ook tot uiting op de werkvloer, zo blijkt uit zijn zegenwens; hij is vriendelijk tegenover zijn knechten. Ondanks dat de tijd van de richteren geestelijk gezien een donkere tijd is, blijkt hier iets van de vreze des HEEREN. Boaz ziet onmiddellijk dat Ruth als arme ‘arenraapster’ bezig is. Hij vraagt één van zijn knechten aan welke man of welk gezin Ruth toebehoort. ‘De Moabitische’ geeft haar status als vreemdelinge aan. Uit vers 11 blijkt dat Boaz al het een en ander over Ruth gehoord heeft. Vers 7b benadrukt waarschijnlijk de ijver van Ruth. Deze is opgemerkt!
Vers 8-9
Als Boaz Ruth aanspreekt als ‘mijn dochter’ blijkt dat hij ouder is dan zij. Boaz ‘verbiedt’ haar om in een ander veld te gaan rapen. De ‘maagden’ zijn de dienstmeisjes die achter de maaiers aan de gemaaide halmen tot bundels samenbinden. De ‘jongens’ zijn de dienstknechten. Zij mogen Ruth niet ‘aanroeren’. Blijkbaar is Ruth kwetsbaar en bestaat het gevaar dat de oogstarbeiders intimiderend, beledigend en / of handtastelijk kunnen worden. Uit Boaz’ zorgzaamheid voor deze vreemdelinge blijkt zijn edele karakter.
Vers 10-13
Als uitdrukking van dank en nederigheid buigt Ruth voor Boaz. Haar knieën en haar voorhoofd raken hierbij de grond. Boaz vertelt dat hij gehoord heeft hoe goed Ruth voor Naomi is geweest (vgl. Ruth 3:10).
Hij is diep getroffen door de geschiedenis van haar keus voor Israëls God. Boaz geeft aan dat hij haar niet als vreemde beschouwt, omdat zij kwam schuilen bij de God van Israël. Zoals een weerloos vogeltje, dat veiligheid zoekt door te schuilen bij het moederdier (Psalm 17:8; 57:2; 61:5; 63:8; 91:4). De woorden wijzen ook op de inlijving bij het volk Israël (Psalm 87:4-6). Boaz wijst op de HEERE, die in Christus een toevlucht wil zijn voor allen die tot Hem komen. Hij spreekt de wens uit dat de HEERE haar rijk zal belonen maar beseft nog niet dat de HEERE hemzelf hierbij zal gebruiken. De uitdrukking in vers 11b verwijst naar de geloofsdaad van Abraham in Genesis 12 (Hebreeën 11:8). Boaz benadrukt hiermee dat Ruth geestelijk van Abraham afstamt (Romeinen 4:12-17), namelijk, door het geloof. Zijn woorden troosten en bemoedigen Ruth. Omdat ze een Moabitische is, acht zij zich minder dan één van Boaz’ slavinnen.
Vers 14-23
Het onderhoud met de landeigenaar maakt Ruth niet hoogmoedig of ongeschikt voor het nederige werk op de akker. Boaz laat het niet bij vrome woorden maar zet ze om in daden. Hij behandelt Ruth als zijn gast. Door het roosteren van het koren verbrandde het kaf en kon de korrel gegeten worden. Tussen de garven, waar veel meer aren lagen, mochten de arenraapsters niet komen. De knechten moeten af en toe wat aren uit de schoven trekken en op de grond laten vallen.
‘Zij sloeg uit’ (vers 17) wijst op het uitkloppen van het koren met een stok. Hierdoor vielen de korrels van de stengels. Een efa is ongeveer 22 kilo. Ruth geeft ook het overschot van de overvloedige maaltijd op de akker aan Naomi. De zegenwensen in vers 19 en 20 zijn een uiting van dank aan de HEERE.
De geloofskeuze van Ruth is deze dag bevestigd. Ze heeft om Gods wil huis, vader en moeder verlaten, maar heeft veel terug gekregen (Mattheüs 19:29; Markus 10:30). De God van Naomi weet van haar af en zorgt voor haar. Ook het geloof van Naomi leeft weer op. De HEERE heeft Zijn verbondstrouw bewezen aan de nog levende Naomi en Ruth, maar ook aan de gestorven Elimélech, Machlon en Chiljon. Wellicht denkt Naomi al vooruit en hoopt ze dat er nog kinderen zullen komen, waardoor de namen van haar doden zullen kunnen voortbestaan. Naomi’s wens uit 1:8b en 9 gaat op ongedachte wijze in vervulling.
De losser heeft als nabije bloedverwant de plicht familieleden tegen verarming te beschermen en dient het geslacht voor uitsterven te bewaren (Leviticus 25:25,48; Deuteronomium 25:2-10). Ruth is tot het einde van de tarweoogst (half juni) op de akker van Boaz te vinden.