Deze verwerking hoort bij les C2.37 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Op de tafel bij de paasmaaltijd stond ook altijd een schaaljte met bitter kruiden. Laat de kinderen (eventueel met blinddoek) van een bittere kruid proeven. Denk aan mierikswortel, anijs, gember, komijn, koriander, kurkuma of kaneel.
Leg uit wat dit betekent: we denken aan de moeilijke tijd die het volk Israel in Egypte had. Kun jij er voorbeelden van noemen wanneer het voor hen moeilijk is geweest? Ook denken we aan het lijden van de Heere Jezus. Dat noemen we ook wel het bittere lijden. Bitter vinden we niet lekker. Dat kon je net proeven. Je wordt er niet blij van. Bitter betekent ook dat het moeilijk was. Van iets dat moeilijk is, word je ook niet blij. Het lijden van de Heere Jezus was ook heel moeilijk. Weet jij daar voorbeelden van te vertellen?