Geloof is een gave van God, die Hij door de Heilige Geest in je hart werkt. Een vast vertrouwen in Gods genadige ontferming door het offer van Jezus Christus, ook voor jou.
Vertrouwen met je hart
Geloven is een ‘vast vertrouwen’ hebben in God: dat Zijn Woord waar is, dat de Heere Jezus is Wie Hij zegt te zijn. Dat vertrouwen is in de eerste plaats iets van je hart: van binnenuit overtuigd zijn dat alles wat aan jou in het Evangelie beloofd is, waar is.
En het is tegelijkertijd ook een ‘zeker weten’: met je verstand weten dat Gods Woord de waarheid is. Dat is het geloof wat de Heilige Geest in je hart werkt. Je gelooft God op Zijn Woord, je geeft je over aan de Heere Jezus. Dat doe je omdat je gelooft dat Hij alleen zalig kan maken van alle zonden. Je kunt zelf niet betalen, je kunt zelf niets doen voor de zaligheid. Zonder geloof in Hem ga je verloren. Je kunt je alleen maar laten vallen in de armen van de Heere Jezus, die de straf van zondaren op zich nam.
Het geloof is het ‘middel’ om zalig te worden. ‘En hij bracht hen naar buiten en zei: Heren, wat moet ik doen om zalig te worden? En zij zeiden: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten.’ (Handelingen 16:30-31)
Door het geloof neem je de Heere Jezus aan zoals Hij door de Vader aangeboden wordt. ‘Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.’ (Johannes 1:12)
Het geloof verbindt aan de Heere Jezus. Je wordt Zijn eigendom (Zondag 1 HC) en je krijgt Zijn vergeving. Je wordt in Hem ‘ge-ent’, namelijk vastgemaakt, om zo vrucht te dragen. ‘Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.’ (Johannes 15:5)
Geloof betekent in de Bijbel dat je het zeker weet, ook al kunnen wij het niet zien. ‘Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet.’ (Hebreeën 11:1)
De Bijbel leert ons dat er maar één waar zaligmakend geloof is. Er zijn ook vormen van ‘onwaar’ geloof. Zo kunnen we lezen over een tijdgeloof en een wondergeloof (Mattheüs 13:18-23). We noemen iets ‘tijdgeloof’ als iemand maar voor een poosje gelooft. Hij of zij is enthousiast over het Evangelie, maar het landt niet echt in het hart. Vergelijk het maar met een steentje dat je over het water heen laat scheren: het beroert even het oppervlak, maar het gaat niet dieper.
Bij een wondergeloof kan iemand ervan overtuigd zijn dat hijzelf of een ander zal genezen van een ziekte. Dat hoeft op zich niet verkeerd te zijn, maar het is te weinig om voor God te kunnen verschijnen. Bij echt geloof gaat het erom dat je als zondaar vertrouwt op het offer van de Heere Jezus.
Geloof is een gave van God, dat Hij door de Heilige Geest in je hart werkt. ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God.’ (Efeze 2:8) Deze gave schenkt Hij aan iedereen die Hem daarom vraagt.
Ongeloof is als je Christus verwerpt en het Woord van het leven niet aanneemt (Dordtse leerregels 3/4, paragraaf 9).