Deze vertelschets gaat over Genesis 44 en 45 en hoort bij les C2.12 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Genesis 44 en 45
Context
De broers zijn opnieuw vertrokken naar Egypte om koren te halen. Benjamin is er ook bij. De onderkoning ontvangt hen vriendelijk. Ook Simeon mag weer uit de gevangenis. Ze krijgen een maaltijd aangeboden. De onderkoning zet ze precies in de juiste volgorde aan tafel. Benjamin krijgt veel meer dan de andere broers. Maar nu zijn de broers niet jaloers. In deze geschiedenis beginnen ze aan de terugreis.
Kerntekst
Genesis 45:3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog?
Doelstellingen
- De kinderen weten dat Juda zichzelf opoffert om een ander de vrijheid te geven.
- De kinderen zien dat de Heere alles leidt. Ook dat Jozef verkocht werd en nu onderkoning is.
- De kinderen begrijpen dat je zonden altijd moet belijden en vergeven. Alles is weer goed tussen Jozef, de broers en vader Jakob.
Zingen
- Psalm 6:9; 9:1; 75:1; 100:1
- ZB - Heer’ ik kom tot U / O Heer die onze Vader zijt / Onze Vader
Geloofsleer
- HC zondag 51 - De vijfde bede
- DL 2, 2 - Christus’dood; verlossing van de mens
- NGB art. 13 - Gods voorzienigheid
Introductie
Jelle en José spelen in de bouwhoek. Opeens vraagt Karel: ‘Jelle, wil jij deze reep chocola hebben?’ Mmm, straks thuis zal hij hem lekker opeten. Jelle houdt zijn reep chocola goed vast. Hij kijkt blij. Maar dan klinkt ineens de boze stem van de juf. ‘Jelle, wat zie ik nou? Heb jij die reep chocola van mijn tafel gepakt? Dat mag toch niet.’
Tranen springen in zijn ogen. Hij zal vast straf krijgen. En… Maar dan roept José: ‘Juf, Karel had die aan Jelle gegeven.’ Jelle kijkt blij en knikt heel hard. Door zijn tranen heen begint hij te lachen. Ja zo was het.
Wat akelig dat de juf boos werd. Jelle had het niet eens gedaan! Wat fijn dat José hem hielp.
Beginzin
Wat kijken de broers blij. Ze hebben volle zakken graan. Er is weer genoeg te eten. Benjamin en Simeon zijn er bij. Nu snel naar vader Jakob!
Vertelschets
- Maar dan horen ze wat. Daar komt een knecht van de koning op een paard. Hij kijkt erg boos. ‘Jullie zijn dieven. Jullie hebben de zilveren beker van de onderkoning meegenomen. Zeg op, waar is hij?’ De broers kijken verbaasd. ‘Nee hoor, wij hebben niks, wij zijn geen dieven’, zeggen ze.
- ‘Laat mij maar eens even zoeken. Wie het gedaan heeft, moet mee! Die krijgt straf.’ Alle broers zetten hun zak op de grond. Ze doen hem open. De knecht kijkt in de zak van Ruben. Nee, geen beker. Dan die van Simeon. Nee, geen beker. Hij zoekt en zoekt. ‘Aha’, roept hij ineens, ‘hier heb ik hem.’ Hij haalt de prachtige zilveren beker uit de zak van Benjamin en houdt hem hoog in de lucht. Benjamin is de dief.
- Ze begrijpen er niets van. Hoe kan die beker in Benjamins zak komen? Wie heeft dat gedaan? Verdrietig gaan ze allemaal mee terug naar het paleis. Ze laten Benjamin niet alleen. Ze hebben tegen vader gezegd dat ze goed voor hem zullen zorgen.
- Ze buigen heel diep voor de onderkoning. Wat kijkt hij boos! ‘Waarom hebben jullie dat gedaan?’ vraagt hij streng. Niemand durft iets te zeggen. Alle broers denken aan lang geleden. Toen ze Jozef in de put gooiden en hem verkocht hebben. Daarom krijgen ze nu vast straf, ook al hebben ze de beker niet gestolen. Maar dan begint Juda te praten. ‘Koning, wij zullen allemaal voor u werken. Wij moeten straf krijgen, dat wil de Heere, want wij hebben zulke zonden gedaan.’
- ‘Nee, alleen Benjamin moet hier blijven. De anderen mogen naar huis gaan’, zegt Jozef.
- ‘O, koning’, zegt Juda, ‘Jakob houdt zoveel van Benjamin. Benjamin had nog een broer en die is er niet meer. Vader denkt dat hij verscheurd is door een wild dier. En als hij nu Benjamin niet meer ziet, zal hij sterven van verdriet. Ik heb tegen vader gezegd dat ik voor hem zal zorgen. Laat mij uw slaaf worden. Laat Benjamin gaan’
- Zo wil Juda gestraft worden voor zijn broer. De Heere Jezus wilde eens ook de straf dragen voor zondige mensen.
- Jozef denkt na. De broers zijn niet meer zo gemeen als vroeger. Ze zorgen juist goed voor Benjamin. Dat wilde Jozef graag weten. Daarom had Jozef tegen een knecht gezegd: ‘Stop de beker in de zak van Benjamin.’ Nu weet hij dat ze verdriet hebben van hun zonden.
- ‘Knechten, gaan jullie de kamer eens uit!’ zegt Jozef. Nu is de onderkoning alleen met de broers. Dan begint hij hard te huilen. Hij veegt zijn tranen weg en kijkt naar de broers. Dan zegt hij: ‘Ik ben Jozef, leeft mijn vader nog?’
- Wat? De broers schrikken. Is dat Jozef? Die onderkoning? Hoe kan dat nu? Jozef die ze zolang geleden verkocht hadden? Ze kijken elkaar aan en nu worden ze echt bang. Want Jozef zal hun nu vast straffen.
- Maar Jozef zegt: ‘Wees maar niet bang. Het was erg wat jullie deden maar de Heere heeft voor mij gezorgd. Hij heeft alles goed gemaakt. Nu ben ik onderkoning en kan ik voor jullie allemaal zorgen. Daarom moest ik naar Egypte. De Heere wilde dat.’
- Hij kust Benjamin en daarna al zijn broers. Dat betekent dat Jozef hen alles vergeeft. Hij is niet meer boos. Hij moet weer huilen. Het is zo fijn om zijn broers te zien.
- ‘Weet je,’ zegt Jozef, ‘ga nu snel naar mijn vader toe. Vertel hem alles. Breng hem gauw bij mij. En ook al jullie vrouwen en kinderen. Iedereen mag hier komen wonen. Want het zal nog lang duren voor er weer koren groeit. Ik zal hier goed voor jullie zorgen. Ga maar snel’.
- Daar gaan de broers. Een lange rij van paarden en wagens gaat met hen mee. Daar kunnen straks alle spullen op.
- ‘Vader, vader, luister eens. Jozef leeft nog. Hij is nu de onderkoning van Egypte en we mogen allemaal bij hem komen wonen’, roepen de broers. Vader Jakob beeft van schrik. Jozef? Hij is toch opgegeten door een wild dier? Dan vertellen de broers alles. Dan gelooft vader Jakob het wel. Hij wil graag zo snel mogelijk naar Jozef toe. Voordat hij zal sterven zal hij Jozef zien!
Slotzin
Wat fijn dat alles zo goed is. Dat de Heere alles zo goed gemaakt heeft. De Heere heeft voor Jozef gezorgd en de Heere zorgt nu ook dat er voor al de broers en hun familie weer eten is. Wat is de Heere toch goed.
Gespreksvragen
Bij wie zat de zilveren beker in zijn zak koren? Wie had die beker er in gedaan? Wat zeggen de broers als Jozef zegt: ‘Ik ben Jozef’? Waar mogen ze gaan wonen. Wie heeft er voor gezorgd dat alles weer goed komt?
Samenvatting
De broers gaan naar huis, maar worden achtervolgd en tegengehouden door soldaten. Er is een zilveren beker van de onderkoning gestolen. Ze vinden die in de zak van Benjamin en Benjamin moet mee. ’s Nachts heeft Jozef die beker in Benjamins zak laten doen. Alle broers gaan mee terug. Juda smeekt de onderkoning, die weer heel boos doet, om hem als slaaf te houden en Benjamin vrij te laten. Nu weet Jozef dat de broers echt veranderd zijn en hij maakt zich bekend. Ook vraagt hij of vader Jakob nog leeft.
Vragen
- Wat is er met de zilveren beker gebeurd?
- Waarom gaan alle broers mee terug naar Egypte?
- Waarom heeft Jozef de beker in Benjamins zak gestopt?
- Op Wie lijkt Juda hier een beetje? Waarom?