Deze vertelschets gaat over Mattheus 15:21-28 en hoort bij les B1.28 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Mattheus 15:21-28
Context
In het gedeelte dat aan deze geschiedenis vooraf gaat, is de Heere Jezus in discussie met de Schriftgeleerden en Farizeeën. Nu vertrekt Hij naar het buitenland, ongeveer een dagreis vanaf Zijn woonplaats Kapernaüm. Uit Markus 7 blijkt dat Hij rust zoekt. Daarom wil Hij ook niet herkend worden.
Kerntekst
Mattheüs 15:28 Groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt.
Doelstellingen
- De kinderen begrijpen dat de Heere Jezus in eerste instantie kwam voor Israël en dat het heil met Pinksteren pas voor alle heidenen is.
- De kinderen leren dat ze moeten volhouden met bidden, ook al lijkt de Heere het niet te horen.
- De kinderen leren dat je op de Heere Jezus kunt vertrouwen: Hij kan en wil helpen!
Zingen
- Psalm 8:9; 27:7; 34:11; 86:5; 147:6
- ZB - ´k Stel mijn vertrouwen / Nooit kan ’t geloof teveel verwachten / Wie maar de goede God laat zorgen
- UMK - Jezus wandelt door de straten
Geloofsleer
- HC vraag 60 en 61 - Rechtvaardig door het geloof
- HC vraag 65 - Een waar geloof
- HC vraag 118 - Het gebed
- HC vraag125 - De vierde bede
Over deze geschiedenis schrijft ds. F. Bakker in het bekende boekje Gebedsgestalten. Hij schrijft vooral over de manier waarop je moet bidden. Dat is een andere invalshoek dan deze vertelschets. Je kunt er ook voor kiezen om dat als kerngedachte te nemen.
Introductie
Praat er met de kinderen over aan wie ze, in verschillende situaties, hulp vragen. Bij een lekke band, een rits die stuk is, als je gevallen bent, een moeilijke som. Conclusie: je vraagt niet zomaar iemand om hulp, maar je vraagt het aan iemand die je kan helpen. Die iets wél kan, wat jou niet lukt.
Beginzin
‘Wie kan me toch helpen!?’ Familie en vriendinnen heeft ze al gevraagd, ze is al bij dokters geweest en níemand kan haar echt helpen.
Vertelschets
- Net over de noordgrens met Israël, in het gebied van Tyrus en Sidon, woont een moeder met haar kind, een meisje.
- Haar dochter is ziek. Niet zómaar ziek: haar ogen zijn onrustig. Ze schreeuwt vaak heel hard en soms slaat ze zichzelf zo hard dat ze zich pijn doet. Dat is heel akelig om te zien. Het meisje is niet gelukkig. Er woont een boze geest in haar.
- Niemand kan helpen. Niemand? Ja, haar moeder heeft wel verhalen gehoord over de Heere Jezus. Ze heeft gehoord dat Hij door Israël trekt, dat Hij mensen beter heeft gemaakt, ook mensen die een boze geest hadden. De moeder gelooft vast dat Hij wel kan helpen. Hij is de Zoon van God. Maar… Jezus woont in Israël. Daar zal ze zomaar niet heen gaan.
- Op een dag ziet ze een groepje mannen lopen. Verschillende mensen lopen mee en als ze luistert naar de gesprekken, begrijpt ze dat de Heere Jezus er ook bij is. Hij is in hun land! Ze begint meteen te roepen: ‘Heere, Zoon van David, help mij! Mijn dochter is zo ziek! De duivel woont in haar!’ Door Hem zo te noemen, laat ze merken dat ze gelooft dat Hij Gods Zoon is.
- Maar het lijkt wel of de Heere Jezus het niet hoort. Hij kijkt helemaal niet om als ze roept. En als ze dichterbij komt, kijkt Hij nog steeds niet naar haar. Toch gaat ze verder, naar de Heere toe. Want Hij kan alleen maar helpen. Ze blijft roepen: ‘Heere, help mij!’ Ze heeft Hem nodig.
- Wat doe jij als er iets heel moeilijks in je leven is?
- De discipelen kijken verstoord om: wat wil die vrouw? Ze willen van haar af en vragen Jezus te reageren.
- En wat is het antwoord? Jezus zegt: ‘Ik ben niet gekomen voor jouw volk, maar voor de Joden. Ik moet eerst zorgen voor de mensen uit Mijn eigen land. Zij zijn de kinderen, zij moeten genoeg krijgen. Jij bent eigenlijk maar een hond en jij mag het eten niet hebben dat voor de kinderen is.’
- De vrouw begrijpt wat Jezus bedoelt: zij hoort niet bij het volk van God, bij de kinderen. Zij is net een hond. Jezus is niet gekomen om háár te helpen. Hij zal eerst Zijn eigen volk helpen.
- Maar toch gaat ze niet weg. Want alleen Jezus kan helpen. Dat weet ze heel zeker. En de Heere Jezus is zo goed, Hij geeft zo veel… Misschien wil Hij haar toch een klein beetje geven. Ze blijf volhouden: ‘Ja Heere, wat U zegt, dat is zo. Maar de honden eten toch onder de tafel de kruimels van de kinderen op?’
- Ook al krijgt de vrouw eerst geen antwoord, ze blijft het toch aan de Heere vragen. Ze is er vast van overtuigd dat Hij kan helpen en dat Hij wil helpen.
- Misschien vraag jij de Heere ook wel eens iets. Misschien krijg je niet meteen antwoord. Wat doe je dan?
- De Heere zegt: ‘Vrouw, u hebt een groot geloof! Wat vertrouwt u vast op Mij. Wat u gevraagd hebt, zal gebeuren!’ Dat is heerlijk! De vrouw gaat naar huis. Ze weet zeker dat haar meisje nu gezond is, ook al heeft ze haar nog niet gezien.
Slotzin
Als ze thuiskomt, komt haar dochtertje al naar haar toe rennen. De moeder ziet gelijk dat ze anders kijkt. Ze is nu rustig en gelukkig, ze is beter! Wat is de Heere Jezus goed voor hen!
Gesprek
- Wat mag jij allemaal aan de Heere Jezus vragen? Hoe doe je dat? Krijg je altijd (meteen) wat je vraagt? NB: Het is goed om hierbij onderscheid te maken: niet alle gebeden worden verhoord, maar een gebed om iets wat God beloofd heeft (genade, vergeving) wordt wél altijd verhoord.
- Eerst lijkt het alsof de Heere Jezus de vrouw niet wil helpen. Hoe komt dat, denk je? (beproeving van haar geloof). Hij zegt dat ze een hond is. Wat betekent dat? (een heiden) Waarom doet Hij dat?
- Wat kunnen wij van deze geschiedenis leren? - Over deze geschiedenis schrijft ds. F. Bakker in het bekende boekje Gebedsgestalten. Hij schrijft vooral over de manier waarop je moet bidden. Dat is een andere invalshoek dan deze vertelschets. Je kunt er ook voor kiezen om dat als kerngedachte te nemen.