Deze vertelschets gaat over Mattheüs 4:12-25 en 5:13-16 en hoort bij les B1.22 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Mattheüs 4:12-25 en 5:13-16
Context
Nadat de Heere Jezus in de Jordaan gedoopt is en door satan in de woestijn verzocht werd, gaat Hij naar Galilea. Daar roept Hij de eerste discipelen.
Kerntekst
Mattheüs 19:27 Wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd.
Doelstelling
- De kinderen begrijpen dat het volgen van Jezus betekent dat ze in het Licht leven, doen wat de Heere graag wil.
- Ze beseffen dat Hij het dan voor het zeggen heeft in hun leven en hun leven leidt.
- Ze worden opgeroepen om naar de stem van de Heere te horen en in Hem te geloven.
Zingen
- Psalm 26:8; 43:3; 119:53
- UMK - Jezus wandelt door de straten
- ZB - Zoekt eerst het Koninkrijk van God / Wees ook jij een discipel / Spreek Heer’, want ik luister
Geloofsleer
- HC vraag 86 - Goede werken doen
- DL III/IV, 1 - De mens in duisternis
- DL III/IV, 5 - De belofte van het Evangelie
Introductie
Een groepje jongeren zou tijdens een vakantiekamp Bijbelstudie doen over het volgen van Jezus. De leider had zijn soldatenpak aangetrokken en nam hen mee het bos in. ‘Loop maar achter mij aan!’ Hij leidde hen eerst over een zandpad het bos in, maar al gauw ging het dwars door de struiken, onder een omgevallen boomstam door, door een drooggevallen beekje. Doodmoe en vuil kwamen ze terug. ‘Dat is nou volgen’, zei hun leider. ‘Jullie moesten er op vertrouwen dat ik de weg wist en jullie terug zou brengen.’
Beginzin
‘Heb je gehoord hoeveel mensen naar Johannes de Doper trekken? Hij schijnt heel veel mensen te dopen.’ ‘Ja, zijn prediking schijnt ook niet mis te zijn; hij heeft de Farizeeën adderengebroedsels genoemd.’ Zo spreken de mensen in heel Kanaän over Johannes de Doper en alles wat er bij de Jordaan gebeurt.
Vertelschets
- De geruchten over Johannes de Doper worden ook in Galilea verteld. De mensen hebben gehoord dat hij predikte dat de Messias nu gekomen is. Ze hebben er de mond vol van. Sommige mensen weten niet wat ze er van moeten denken, andere halen hun schouders op en zeggen: ‘Het zal wel.’
- Petrus en Andreas zijn in elk geval nog druk met vissen. Elke nacht varen ze het meer op en gooien de netten uit. De ene keer vangen ze wat meer vis dan de andere keer, maar ze hebben elke keer voldoende om aan de vrouwen uit het stadje te verkopen.
- Ze houden van hun beroep. Het is heerlijk om op het meer bezig te zijn en dan een net vol glimmende vissen op te halen.
- Ze zien de vreemdeling wel die langs het strand loopt. Het zal geen visser zijn, anders zou hij wel aan boord van een boot zijn en aan het werk. Ze schenken verder geen aandacht aan hem, maar gaan door met hun werk.
- ‘Volg Mij!’ de dringende stem van de Man bereikt hen. Ze kijken elkaar even aan. Bedoelt Hij hen? Ze hoeven er niet met elkaar over te praten, want ze voelen het allebei ook in hun hart: ja, die Man bedoelt hen.
- Moeten ze Hem volgen? Maar hun werk dan? Ze kunnen toch de boot niet zo maar achter laten, en hun familie? Moeten ze met Hem meegaan? ‘Ik zal jullie vissers van mensen maken’, vervolgt de Man. Vissers van mensen? Een vreemde opmerking vinden ze dat.
- En toch, ze kunnen niet net doen of ze het niet horen. De stem blijft in hun hart klinken en het is alsof ze naar die Man toe getrokken worden. Ze kijken elkaar nog een keer aan en zonder iets te zeggen, laten ze hun netten in de steek. Zonder aarzelen lopen ze achter de Man aan.
- Deze Man roept jou nu ook om Hem te volgen, in Hem te geloven!
- Ze weten zeker dat ze Hem moeten volgen. Hoe ze vissers van mensen moeten worden, begrijpen ze echt niet. Maar ze voelen dat Hij het hun wel zal leren.
- Een eindje verder zitten Johannes en Jakobus. Samen met hun vader Zebedeüs repareren ze de netten. Op het dek, met de netten op hun knieën, herstellen ze de mazen van het net. Hun spullen moeten in orde zijn.
- ‘Volg Mij’, zegt Jezus ook tegen deze twee broers. Zonder er over na te denken of dat wel een goed idee is, stappen de mannen op. Ze vragen zich niet af of ze hun vader wel alleen moeten laten. Ze werpen niet tegen dat ze toch moeten gaan vissen, geld verdienen. Ze zijn er gewoon heel zeker van dat het goed is om met Hem mee te gaan.
- Vissers van mensen! Nee, nu begrijpen ze het nog niet, maar later wel. De Messias is op aarde gekomen. Het is al zo lang geleden dat de Heere beloofde dat Hij zou komen. Nu is Hij met Zijn werk op aarde begonnen. Nu zal Hij door het hele land vertellen dat het Koninkrijk van God is gekomen.
- De discipelen mogen die boodschap ook gaan vertellen. De Heere Jezus zal sterven om de straf te dragen die nodig is voor de zonden van alle mensen die geloven. Hij zal worden gestraft. Wie dat beseft en gelooft mag bij Hem in de hemel komen. Iedereen in Israël moet dat weten. En als de discipelen dat prachtige werk doen, zijn ze vissers van mensen.
- Als de mensen dat geloven, wordt het licht in hun hart. Iedereen zal het dan ook kunnen horen, want ze houden dan zoveel van de Heere Jezus dat ze het verder willen vertellen.
- Trouwens, niet alleen door wat je zegt, wordt duidelijk of je in het net van de Heere gevangen bent. Mensen kunnen het ook zien aan wat je doet: elkaar helpen, geen ruzie maken.
- Mensen leven dan heel dicht bij de Heere. Ze willen niet zondigen omdat ze daar de Heere zo’n verdriet mee doen.
Slotzin
De discipelen zijn gestorven. De Heere Jezus is opgevaren naar de hemel. Maar wij hebben de Bijbel. Dat is Zijn Woord. Jezus zegt nu tegen jou: als je in Mij gelooft, word je van een kind van de duisternis een kind van het Licht. Want Ik ben het Licht van de wereld. Dan ben je Mijn Kind.
Gesprek
- Vertel eens wat het verschil is tussen de vissers op het meer en vissers van mensen.
- Wat deden de broers toen de Heere Jezus hen riep? Wat zou jij doen? Hoe kun je weten dat Jezus jou roept?
- Hoe kun je aan mensen zien dat ze bij Hem horen?
- Is dat vandaag nog nodig denk je, om alles te verlaten? Wat betekent het als je de Heere Jezus volgt?
Samenvatting
Als de Heere Jezus gehoord heeft dat Johannes gevangen genomen is, gaat Hij naar Galilea. Hij gaat wonen in Kapernaüm en begint met preken. Als Hij wandelt langs het meer van Galilea, ziet hij de broers Simon (Petrus) en Andreas de netten in het water werpen. Hij zegt tegen hen dat ze Hem moeten volgen en dat Hij hen vissers van mensen zal maken. Als ze verder lopen zien ze Jakobus en Johannes, hun netten aan het vermaken. Jezus roept hen ook, waarna zij Hem volgen. De Heere Jezus reist door heel Galilea, preekt en geneest mensen. Hij vertelt Zijn discipelen dat ze het zout van de aarde zijn en het licht van de wereld. Ze moeten hun licht zo laten schijnen dat de mensen hun goede werken zien en God erom zullen verheerlijken.
Vragen
- Hoe heten de twee broers die aan het werk zijn bij het meer van Galilea?
- Welke broers roept de Heere Jezus nog meer?
- Wat betekent het dat ze 'het zout van de wereld' moeten zijn?
- Hoe moeten ze hun licht laten schijnen?