Deze vertelschets gaat over Richteren 6 en hoort bij les C3.6 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Richteren 6
Context
Het volk Israël woont nu in het beloofde land. Na verloop van tijd sterft Jozua. Hij waarschuwt de Israëlieten en zegt dat ze de Heere moeten blijven dienen. Ze beloven dat maar ze doen het niet. Als ze de beeldendienst van de heidense volken rondom hen zien, gaan ze dat nadoen. Ze verlaten de Heere en Hij helpt hen niet meer, maar straft hen.
Kerntekst
Richteren 6:14 Toen keerde Zich de Heere tot hem en zei: Ga heen in deze uw kracht en gij zult Israël uit der Midianieten hand verlossen. Heb Ik u niet gezonden?
Doelstellingen
- De kinderen begrijpen dat Israël gestraft wordt omdat het volk Hem verlaat en dat het volk nu weer gaat roepen tot de Heere.
- Ze weten dat de Heere luistert en het volk opnieuw helpt en genade schenkt.
- Ze beseffen dat ze altijd bij de Heere mogen komen en dat Hij hoort en altijd wil helpen.
Zingen
- Psalm 2:6; 35:1; 75:1; 130:1; 141:1
- OMK - Gideon een dapper man / Looft de Heere alle gij volken
- ZB - Al waren uw zonden als scharlaken / Groot is Uw trouw o Heer’ / Vader vol van vrees en schaamte
Geloofsleer
- HC zondag 5 - Verlossing is mogelijk
- HC zondag 45 - Over het gebed
Introductie
Welke God dienen wij? De Heere God! Kun je de Heere God ook zien? Soms is dat wel een beetje moeilijk, dan zou je graag de Heere willen zien. Dan is het moeilijk te geloven dat Hij er toch echt is, al zie jij Hem niet. De Israëlieten wilden graag een God hebben die ze konden zien. Toen bedachten ze iets. Ze gingen zelf een God maken. Ze maakten een heel groot beeld. Daar gingen ze voor knielen.
Was dat goed? Mag dat van de Heere? Kan een beeld je ook echt helpen?
Beginzin
Overal in het land Kanaän wonen nu de Israëlieten. Wat heerlijk dat ze van de Heere zo’n mooi land hebben gekregen. Wat geeft de Heere hun toch veel.
Vertelschets
- Wat zullen de Israëlieten toch blij en gelukkig zijn. Maar nee, dat is niet zo. Kijk maar eens goed naar de gezichten van de Israëlieten. Ze zijn bang. Angstig kijken ze elke keer om zich heen. Waarom doen ze dat? Waarom zijn ze zo bang?
- Weet je, Jozua is gestorven. Hij is nu bij de Heere. En Jozua had gezegd voor dat hij ging sterven: ‘Zullen jullie wel de Heere blijven dienen? Dan zal de Heere jullie helpen!’ Ja, dat beloofden de Israëlieten. Dat zouden ze doen.
- Maar het is heel anders gegaan. Ze zagen bij de andere volken grote beelden staan, dat waren hun goden. Daar knielden de mensen voor. Ze vroegen of die god hen bij alles wilde helpen. Nou, dat wilden de Israëlieten ook wel. Een god waar je voor kunt knielen. Die je echt kunt zien. Net zo’n beeld als de andere volken.
- Nu dienen ze niet de Heere meer. De Heere die zo goed voor hen gezorgd had, die hen zoveel gegeven had. Dan straft de Heere hen om hun zonden. Hij helpt hen niet als soldaten het land binnenkomen. De vijanden zijn veel sterker dan de Israëlieten.
- Die zijn bang, want elke keer weer komen de vijanden hun land binnen. Ze komen niet als er niets op het land groeit. Ze wachten tot de boeren gezaaid hebben. Ze komen ook niet als het koren nog maar net boven de grond uit komt. Nee, ze komen als het graan rijp is en gemaaid kan worden. Dan nemen ze het koren van het land mee. Alle koeien en de schapen roven ze. De Israëlieten worden steeds armer. Ze worden er verdrietig van en ook bang. Niemand helpt hen meer. Maar ze denken er niet aan dat het hun eigen schuld is.
- Als de Midianieten al zeven jaren elke keer weer alles roven, beginnen de Israëlieten weer te bidden tot de Heere. Ze krijgen er spijt van dat ze andere goden gediend hebben. Zou de Heere hun zonden wel willen vergeven? Zou Hij hen wel weer willen helpen?
- Kijk, daar is een man bezig. Het is Gideon. Voor hem ligt een heleboel koren. Hij slaat er met een stok op: dan vallen de graankorrels er uit. Die neemt hij straks mee naar huis om te malen en dan kunnen ze er brood van bakken. Maar steeds kijkt hij angstig om zich heen. Hij is bang. Bang dat er rovers zullen komen. Als ze hem zien, zullen ze vast het koren afpakken en meenemen. Daarom werkt hij hard door. Dan kan hij snel met het koren naar huis.
- Opeens staat er Iemand naast hem. Gideon schrikt. Is daar een rover? Nee, hij hoort een stem. ‘De Heere is met u, dappere held.’ De Heere zelf is naar Gideon toe gekomen.
- Gideon zegt: ‘Nee, de Heere heeft ons verlaten. De rovers, de vijanden, zijn nu de baas over ons.’ ‘Gideon, jij moet gaan vechten tegen de vijanden,’ zegt de Heere.
- Gideon zegt: ‘Ik ben nog zo jong, dat kan ik niet. De rovers zijn zo sterk.’ Maar de Heere zegt: ‘Ik zal je helpen, Gideon. Dan ben je sterker dan de rovers. Dan zul je winnen.’ Ja, als de Heere meegaat en helpt, hoeven we niet bang te zijn. Ook Gideon niet. De Heere is bij hem.
- Midden in de nacht loopt Gideon met nog een paar mannen door de straten. Ze lopen naar een bos. Daar staan een beeld en een altaar. Het is het altaar voor Baäl waar de mensen uit het dorp offeren. Samen met de mannen slaat hij het beeld kapot. Ook het altaar voor de Baäl maken ze kapot.
- Op die plaats bouwen ze een nieuw altaar voor de Heere. Ze brengen er ook een offer voor de Heere. Als de Israëlieten de vijanden verslagen hebben, kan iedereen dan zien dat de Heere alleen God is. De Heere alleen moet gediend worden.
Slotzin
De Heere alleen kan echt helpen. Gideon gelooft het vast. De Heere zal met hen meegaan. Overal waar ze gaan en overal waar ze moeten vechten. De Heere zal het doen! Wat heerlijk dat ze dat mogen weten.
Gesprek
Voor wie zijn de Israëlieten bang? Waarom zijn ze niet sterker dan de vijanden? Waarom helpt de Heere hen niet meer? Zou de Heere boos zijn? Zou Hij ook verdrietig zijn? Waarom denk je dat? Is de Heere ook wel eens verdrietig om jou? Hoe kun je de Heere wel goed dienen? Houd Gideon wel veel van de Heere? En jij, houd jij ook van de Heere? Is de Heere altijd bij ons? Bid jij daar ook om?
Samenvatting
Als straf op hun zonden overheersen de Midianieten het volk Israël. Als Israël tot de Heere roept, komt een Engel van de Heere bij Gideon en geeft hem opdracht Israël te verlossen. Gideon beseft dat hij geen kracht heeft, maar de Heere zegt dat Hij met Gideon zal zijn. Gideon biedt de Engel voedsel aan maar moet de bok en de koeken op een steen leggen en het vocht er over gieten. Als de Engel dit met zijn staf aanraakt, wordt het door vuur verteerd. Die nacht moet Gideon het altaar van Baäl vernielen. Als het volk wraak wil nemen, zegt zijn vader dat Baäl dit zelf moet doen. In opdracht van de Geest des Heeren roept Gideon het volk bij elkaar omdat God Israël wil verlossen door Zijn hand. Eerst krijgt Gideon tweemaal een teken van God dat Israël werkelijk door Zijn hand zal worden verlost.
Vragen
- Waarom heersen de Midianieten over Israël?
- Wie komt er bij Gideon? Wat zegt Hij?
- Wat maakt Gideon klaar? Wat gebeurt er dan?
- Waarom geeft Joas Gideon niet over aan de mannen?
- Wat vraagt Gideon aan de Heere als hij het leger moet leiden?