Deze vertelschets gaat over Genesis 1, 2:4-7 en 2:18-25 en hoort bij les B1.1 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Genesis 1, 2:4-7 en 2:18-25
Context
Deze vertelling heeft eigenlijk geen Context , want op het moment dat de vertelling begint was er niets en leefde er niets. Alleen God (in Zijn Drie-eenheid) bestond op dat moment (al van eeuwigheid tot eeuwigheid).
De schepping is niet noodzakelijk geweest, maar alleen het gevolg van de wil van God.
Kerntekst
Genesis 1:31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.
Doelstelling
- De kinderen krijgen bewondering en eerbied voor de Schepper en zien het wonder van de schepping om zich heen.
- Ze leren dat zij ook verantwoordelijk zijn voor de schepping.
- Ze beseffen dat zij geschapen zijn naar het beeld van God.
Zingen
- Psalm 8:1-9;19:1; 90:1; 136:5-9, 26
- UMK - Waar komt alles om ons heen vandaan? / De eerste mensen
Geloofsleer
- NGB art. 1 - Wie is God
- NGB art. 9 - De Drie-eenheid van God.
- NGB art. 12 - De schepping is het werk van God.
- HC vraag 6 - Hoe God de mens heeft geschapen en tot welk doel.
Introductie
Schrijf de zes scheppingsdagen onder elkaar op en laat de kinderen allerlei foto’s zien. Vraag of ze weten op welke dag het geschapen is, en schrijf dat er achter. Na de vertelling laat je hen aanvullen wat ze niet wisten.
Vraag of ze een boom kunnen maken. Vraag wat ze nodig hebben om een hut te bouwen. Kunnen ze dat zonder materiaal?
Beginzin
Jij en ik wonen in een huis. Ons huis staat in Nederland en Nederland is een stukje van de aarde. Op aarde zijn bergen, zeeën, planten en dieren.
Heel, heel lang geleden was er nog helemaal niets. De aarde bestond niet, er waren geen mensen, geen dieren, geen planten. Ook geen zon, geen maan, geen sterren, geen grond om op te lopen. Helemaal niets. Alles was donker. Alleen God was er; Hij is er altijd, eeuwig, geweest.
Vertelschets
- Donker en leeg is het heelal. Het is woest. Niets, niemand is er te zien. Alleen water en de Geest Gods. Die zweeft op de wateren. God was er al, God was er altijd al, net zoals Hij er nu nog is. En dan gaat God iets doen, wat nog nooit eerder is gebeurd en wat hierna ook nooit meer door iemand zal worden gedaan. In die woeste donkere chaos klinkt ineens een stem: ‘Daar zij licht.’ En daar was licht. God had niets nodig om het licht te maken, maar Hij zegt het, en tegelijkertijd is het er. Maar het licht verdwijnt weer, het wordt weer donker. Maar na het donker komt het licht weer terug. God schept het licht en daarmee ook de dagen en nachten.
- De volgende morgen wordt het weer licht. Zo gaat het nu ook nog. Als jij ’s avonds gaat slapen, dan wordt het donker en als je weer wakker wordt, is het licht.
- Maar de tweede dag gaat God verder met Zijn werk. Er komt een blauwe lucht met wolken, er is water op de aarde.
- Dan wordt het nacht, maar de volgende dag komt het licht terug en de derde dag begint.
- Nu is overal nog water, maar op de derde dag wordt dat anders. God maakt de grote zee. Al het water brengt Hij daar bij elkaar. Nu zijn er droge stukken land gekomen, maar er groeit nog niets! Hij laat op het land van alles groeien: planten, bomen, gras en bloemen! Wat is de aarde opeens prachtig!
- Op de vierde dag maakt God de zon. Wat een prachtig licht! Planten, bomen en bloemen groeien door de warmte. In de nacht zijn er de maan en heel veel sterren.
- Dan komt de vijfde dag. Het is nog helemaal stil in de lucht en in het water. Maar God zegt: ‘In de zee moeten vissen komen en in de lucht vogels.’ De vissen spartelen in het water. De vogels zingen in de bomen. Het is net of ze God willen laten horen, hoe blij ze zijn.
- En God zegt: ‘Ik wil dat de vissen en de vogels elke keer weer jongen krijgen, zodat er steeds meer vogels en vissen op de aarde komen.’
- Na elke scheppingsdag ziet God dat alles wat Hij gemaakt heeft ‘goed’ is. Er is niets verkeerd, zondig of lelijk.
- Maar God is nog niet klaar! Er leeft nog niemand die kan praten en naar God kan luisteren. Dan komt de zesde dag. En op deze dag zegt God: ‘Laat Ons mensen maken.’
- Daarvoor neemt God iets van de aarde, stof, en daarvan maakt Hij een mens. God blaast in de neus van de man. En de man gaat leven. Hij kan praten en horen. Eten en drinken. God noemt hem Adam.
- God geeft de mens verstand en een ziel, anders dan de dieren. De mens heeft een ziel, zodat Hij God kan leren kennen. De mens is het mooiste wat God gemaakt heeft. God schiep de mens naar Zijn beeld, dat betekent dat de mens zo geschapen is, dat hij op God lijkt. Dus ook jij bent geschapen naar Gods beeld.
- God houdt van Adam en Adam houdt van God. Adam heeft nooit verdriet, hij is nooit bang en voelt nooit pijn. Adam mag mooi werk gaan doen: alle dieren moet hij een naam gaan geven.
- Hij ziet dat alle mannetjesdieren een vrouwtje hebben. Adam heeft géén vrouw, hij is nog alleen. God zegt dan: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is.’ God laat Adam slapen. Hij neemt een rib uit Adam en maakt daarvan een vrouw.
- Wat is Adam blij met zijn vrouw. Hij noemt haar Manninne. Adam mag voor haar zorgen en zij mag hem helpen.
Slotzin
Samen houden ze van God. En samen mogen ze wonen in de hof van Eden.
Gesprek
- Wat is het verschil tussen scheppen en maken? Wat leer je daarvan over God?
- Op wie lijken de mensen als ze geschapen zijn? Hoe zie je dat?
- De mensen moesten zorgen voor de schepping. Hoe moeten wij omgaan met de schepping?
Samenvatting
De Heere heeft de aarde in zes dagen geschapen: Eerste dag: Licht - Tweede dag: Lucht en zee - Derde dag: Land (bomen, struiken, gras) - Vierde dag: Lichtdragers (zon, maan & sterren) - Vijfde dag: Luchtdieren (vogels en vissen) - Zesde dag: Landdieren en de mens. Nadat Adam de dieren een naam gegeven heeft, laat de Heere hem in slaap vallen. De Heere neemt een rib uit zijn lichaam. Hiervan maakt Hij de vrouw, als hulp voor de man.
Vragen
- Wat schiep God op de zesde dag?
- Wat betekent het dat de vrouw geschapen is tot een hulp voor de man?
- Wat zegt de Heere als Hij alles geschapen heeft?
- Wat deed de Heere op de zevende dag? Wat betekent dat voor ons?