Deze vertelschets gaat over Genesis 37 en hoort bij les C2.6 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Genesis 37
Context
Jakob woont bij Hebron in het land Kanaän, nadat hij samen met Ezau zijn vader Izak heeft begraven. Ezau is ergens anders gaan wonen. Omdat zijn geliefde vrouw Rachel overleden is, houdt Jakob nu het meest van haar zoon Jozef en trekt hij hem voor bij zijn andere zonen. Zo krijgt hij een prachtige mantel. Dit leidt tot jaloezie bij zijn andere zonen. Als Jozef dan ook nog dromen, waarin hijzelf heel belangrijk is, droomt en vertelt, raakt de maat vol.
Kerntekst
Genesis 37:11 Zijn broeders dan benijdden hem.
Doelstellingen
• Aan de kinderen laten zien dat God het kwaad ten goede kan keren. Hij heeft een plan met Jozefs leven. Ze beseffen dat Hij ook hún leven leidt.
• Ze beseffen dat God voor Jozef zorgt; Jozef is veilig in Gods hand, ondanks al het verdriet dat hem overkomt.
• Zij leren dat kwaad doen niet gelukkig maakt; hun leven lang gaan de broers gebukt onder schuldgevoelens.
Zingen
Psalm 77: 8; 105:6,10; 119:73; 121:4; 142:2
ZB Als g’in nood gezeten / Gij die van God zijt afgedwaald
Geloofsleer
NGB art. 13 - Gods voorzienigheid
HC vraag 85 - Broederlijke vermaning
Introductie
Heeft je broertje of zusje weleens iets heel moois voor zijn of haar verjaardag gekregen? Iets wat jij zelf ook eigenlijk heel graag zou willen hebben? Was je toen jaloers? Wat deed je toen? Wat zou de Heere er van vinden als je jaloers bent? Waarom zou de Heere willen dat we juist van onze broers en zussen houden?
Of:
Neurie het liedje ‘Klikspaan, boterspaan…’. Praat met de kinderen over klikken. Wat is dat? Waarom doe je dat? Wat vind je er van?
Beginzin
‘Vader, moet u nu eens horen. Weet u wat Ruben en Zebulon vandaag nu weer gedaan hebben?’ En dan vertelt Jozef alles wat de jongens deden. Jozef is zeventien jaar en samen met zijn broers past hij op de kudden. Hij is heel gehoorzaam. Maar hij verklikt alles wat zijn broers doen en die vinden dat helemaal niet leuk.
Vertelschets
- Kijk, daar loopt Jozef in zijn nieuwe mantel. Pas van vader Jakob gekregen! En trots dat hij is! Geen wonder ook, ’t is een hele dure mantel met een heleboel schitterende kleuren. Jozef lijkt zo wel een prins!
- Jozef weet wel dat hij het lievelingetje van zijn vader is. Zijn moeder Rachel is gestorven en nu houdt vader het meest van hem.
- Zijn broers zijn jaloers op hem omdat Jakob hem voortrekt. Jozef vindt dat zijn broers veel verkeerde dingen doen en vertelt het aan zijn vader. Zijn broers zijn woedend als hij dat doet. Ze krijgen een steeds grotere hekel aan hem.
- Op een morgen zegt Jozef: ‘Jongens, luister toch eens wat ik gedroomd heb! Wij waren op het land bezig de tarwe bij elkaar te binden en toen ging mijn schoof overeind staan. Toen kwamen jullie schoven er omheen en die bogen zich voor mijn schoof. Vinden jullie dat geen mooie droom?’
- ‘Wat verbeeld jij je wel met je dromen!’ zeggen ze. ‘Wij voor jou buigen? Jij een soort koning over ons zijn? Echt niet, denk maar niet dat dát ooit zal gebeuren!’ Wat hébben ze een hekel aan hem.
- Als Jozef een poos later weer een droom krijgt, vertelt hij die ook weer aan zijn broers en zijn vader. Hij zegt: ‘Ik heb weer gedroomd, nog mooier dan de vorige keer! De zon, de maan en elf sterren bogen voor mij!’
- Even schrikken ze; wat zou dit allemaal betekenen? Al die dromen van Jozef die koning is en over knechten; zijn zij dat? Maar dan worden ze boos en zeggen: ‘Verbeeld je maar niks hoor!’ De broers haten Jozef nog meer, om zijn dromen en om zijn woorden.
- Zelfs Jakob vindt het nu te bar worden en hij geeft Jozef een standje. ‘Wat is dit voor een droom die je gedroomd hebt? Moeten wij dan allemaal, je broers en zelfs je vader en moeder, komen om voor jou te buigen? Zoiets kun je maar beter voor je houden.’ Toch kan Jakob de dromen niet vergeten. Zouden deze dromen van God komen?
- Een poosje later zijn de broers met de kudden een heel eind uit de buurt getrokken. ‘Jozef, ga jij eens naar je broers om te vragen hoe het met hen gaat!’ Gehoorzaam gaat Jozef op stap. In de buurt van Sichem dwaalt hij rond. Waar zouden ze toch zijn? ‘Ben je op zoek naar iemand?’ vraagt een man. ‘Ja, mijn broers met hun kudden moeten hier in de buurt zijn’, antwoordt Jozef. De man wijst hem de weg naar Dothan.
- ‘Hé, daar komt Jozef aan, die meesterdromer! Hij heeft zijn mooie, kleurige jas weer aan! Zou hij ons soms weer zijn dromen komen vertellen? Dit is onze kans, jongens, laten we hem doden… Dan zullen we wel eens zien wat er uitkomt van zijn dromen…’ Ze kijken elkaar aan. Zullen ze het doen? Dan zijn ze eindelijk van die klikspaan af. Tegen vader zullen ze zeggen dat een wild dier hem opgegeten heeft. Maar dan zegt Ruben: ‘Laten we hem niet doden. Laten we hem alleen in een put gooien.’ Bij zichzelf zegt hij: ‘Dan haal ik hem er later wel uit!’
- Vrolijk begroet Jozef zijn broers, maar zijn gezicht betrekt als ze hem vastpakken. ‘Wat doen jullie nou?!’ Hij probeert zich los te rukken, maar ze zijn veel sterker. Ze trekken zijn jas uit en slepen hem over het zand naar een diepe kuil.
- Wat is Jozef bang! Zouden ze hem echt in die put gooien en daar laten zitten? Jazeker, en zij gaan rustig zitten eten. Even later hoort hij stemmen en dan buigt zijn broer zich over de put. ‘Kom op Jozef!’ Hij is blij als ze hem uit de put helpen. Maar als hij de kamelen ziet en de kooplui en als hij zijn broers hoort praten, weet hij dat het niet goed gaat. ‘Wat geven jullie voor hem?’ De kooplui kijken: ‘Twintig geldstukken, dan nemen we hem mee naar Egypte!’ Ze pakken hem ruw vast en binden hem vast aan een kameel.
- Dagenlang moet Jozef achter de kamelen aanlopen. Het is warm, hij zweet, hij krijgt zere voeten en polsen. Het stinkt, zo vlak bij de kamelen.
- Dan komt Ruben terug bij de put. Wat schrikt hij als hij ziet dat Jozef weg is. Hij scheurt zijn kleren. Wat moet hij doen? Hij had op zijn broer moeten passen, want hij is de oudste.
- De broers slachten een geit en doen de mantel van Jozef in het bloed. Als ze thuiskomen, schrikt Jakob: hij herkent de mantel. ‘Jozef is door een wild dier verscheurd’, huilt hij.
Slotzin
Jozef komt eindelijk in Egypte aan; moe, bang en verdrietig. Een belangrijke knecht van Farao, Potifar, koopt hem als slaaf. Toch weet Jozef: God is bij mij; Hij zal voor mij zorgen en mij nooit verlaten, maar altijd bij mij zijn.
Gesprek
- Waarom hadden de broers een hekel aan Jozef?
- Wat droomde Jozef? Wat betekenden die dromen? Kwamen ze uit?
- Waarom zou de Heere dit laten gebeuren?
Samenvatting
Jakob heeft twaalf zonen, maar hij houdt het meest van Jozef. Dat is de zoon van Rachel. Jozef krijgt een mooie mantel van Jakob met prachtige kleuren. De broers hebben een hekel aan Jozef, omdat hij aan zijn vader vertelt welke verkeerde dingen zij doen. Ook droomt Jozef dat de broers voor hem zullen buigen alsof hij een koning is. Een droom van korenschoven en een droom van de zon, de maan en elf sterren. Hij vertelt die dromen aan de broers die nu nog bozer worden. Op een dag als ze ver van huis zijn met de schapen, komt Jozef zijn broers opzoeken. Dan gooien ze hem in een put en later verkopen ze hem aan kooplui die naar Egypte gaan.
Vragen
- Van wie houdt Jakob het meest? Waarom?
- Wat krijgt hij?
- Wat droomt Jozef?
- Waarom gooien de broers Jozef in de put?
- Wat gebeurt er dan met hem?
- Wat vertellen de broers tegen vader Jakob?
- Wat vind je daarvan?