Deze vertelschets gaat over Genesis 27:1-40 en hoort bij les C2.2 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Genesis 27:1-40
Context
Er is groot verschil tussen Ezau, de jager, en Jakob, de man die in de buurt van de tenten bleef. Op een dag heeft Ezau, toen hij moe en hongerig van de jacht terugkwam, zijn eerstgeboorterecht geruild voor een bord linzenmoes. Nu Izak oud is en weet dat hij niet meer lang te leven heeft, zal hij zijn zonen zegenen.
Kerntekst
Genesis 27:27 … en Izak zegende hem (Jakob)
Doelstelling
- De kinderen horen hoe mensen dachten dat ze Gods plan zelf moesten uitvoeren.
- Ze beseffen dat Izak niet wachtte tot God tegen hem zei dat hij zijn zegen moest geven.
- Ze horen hoe Jakob zijn zonen zegent.
Zingen
- Psalm 25:4,6; 73:14; 105:6; 119:3
- ZB - Doorgrond mijn hart / Er komen stromen van zegen / Welzalig de man die niet wandelt
Geloofsleer
- HC zondag 43 - Het negende gebod
- DL I, 3,4,5 - De prediking van het Evangelie
Introductie
‘Mám, wanneer gaan we nou?’ Geert trekt aan de arm van zijn moeder. Mama heeft beloofd dat ze vandaag naar de kinderboerderij gaan. Er zijn jonge geitjes en hij wil ze zó graag zien. ‘Na het eten, hebben toch afgesproken?’ zegt mama. ‘Ik wil nu!’ zegt Geert. ‘Kom op, Geert, ik heb beloofd dat we vanmiddag gaan. Wat ik beloofd heb, doe ik’, zegt moeder. Ze loopt de kamer uit. Geert blijft nog een poosje met lego spelen, maar dan denkt hij: ‘Ik kan best zelf naar de kinderboerderij gaan. We zijn er al zo vaak geweest.’ Als mama boven is, loopt hij stilletjes de deur uit.
Praat hier over met de kinderen. Waarom doet Geert dit? Is het goed? Waarom? Wat zou mama hier van vinden? Waarom had Geert moeten wachten?
Beginzin
‘Kom eens hier, Ezau!’ Ezau loopt nog een paar stappen de tent van zijn vader in. Izak ziet hem niet, hij is blind geworden, maar hij hoort dat Ezau dicht bij hem komt. De grote, sterke Ezau, van wie hij het meeste houdt.
Vertelschets
- ‘Luister Ezau! Wil je voor mij op jacht gaan? Neem je pijl en boog mee en schiet voor mij in het veld een dier. Als je terugkomt, moet je het lekker klaarmaken, dan zal ik het opeten en dan zal ik je zegenen. Ik weet niet hoe lang ik nog zal leven.’
- Ezau hangt zijn boog op zijn rug en neemt wat pijlen mee. Straks zal hij een lekkere maaltijd klaarmaken voor zijn vader.
- Hij weet niet dat Rebekka, zijn moeder, alles heeft gehoord. Ze schrikt. Hoort ze dat goed? Wil Izak Ezau zegenen? Dát mag niet gebeuren. Jakob moet de eerstgeboortezegen krijgen, dat heeft de Heere beloofd! Snel bedenkt ze een plannetje. Ze denkt er niet aan dat de Heere Zelf zal doen wat Hij beloofd heeft. Zij hoeft niet zelf te zorgen dat het in orde komt.
- ‘Kom eens Jakob, luister eens.’ Rebekka trekt Jakob de tent in. Zachtjes zegt ze wat ze gehoord heeft en ze vertelt Jakob haar plannetje. ‘Ja maar, dat kan toch niet? vraagt Jakob. ‘Jazeker, ik zorg dat het goed komt’, zegt Rebekka tegen hem.
- Jakob loopt de tent uit naar de kudde. Hij loopt tussen de dieren door. Zal hij deze kiezen, of die bruine? Wacht, hij weet het al: die twee geitenbokjes zien er prachtig uit, die zal hij slachten en meenemen naar zijn moeder.
- Even later geeft hij zijn moeder de stukken vlees. Rebekka heeft het vuurtje al opgestookt en een schaal klaargezet. Nu maakt ze het vlees klaar en laat het op het vuur gaar sudderen. Intussen zoekt ze tussen de kleren van Ezau iets wat Jakob wel zal passen.
- Maar ze is nog niet klaar. Ze maakt de velletjes van de geiten goed schoon. ‘Kijk Jakob, als je die over je handen en je armen trekt, lijkt het net alsof er heel veel haren op groeien en dan lijk je precies op Ezau. Zo, nu ook nog een stukje om je nek. En als je dan deze kleren aantrekt, ben je precies Ezau.’
- Ja, als Jakob naar zichzelf kijkt, is hij niet meer zo bang dat Izak zal weten dat hij Ezau niet is. Nu voel je het verschil tussen hem en Ezau niet meer. Zijn vader zal het ook vast niet merken.
- Hij vindt het een goed plannetje van zijn moeder. Nu zal hij toch de eerstgeboortezegen krijgen. Maar de Heere had beloofd dat die voor Jakob is; dan zal de Heere daar toch voor zorgen!
- Izak hoort voetstappen en hij ruikt een heerlijke geur. ‘Wie ben je?’ ‘Ik ben Ezau, uw oudste zoon. Ik heb heerlijk vlees voor u. Eet het op en zegen mij dan’, zegt Jakob. Hij bedriegt zijn vader en doet net alsof de Heere hem heeft geholpen.
- ‘Kom eens dichterbij!’ Jakob voelt langs de armen en het gezicht van Jakob. ‘Je klinkt als Jakob maar je voelt als Ezau. Ben jij Ezau?’ Jakob liegt: ‘Ja, ik ben het.’
- Je weet toch dat je altijd eerlijk moet zijn!
- Het smaakt Izak heerlijk. ‘Kom, en geef me een kus’, zegt hij dan. Jakob komt dicht bij hem en dan ruikt Izak de geur van het veld aan zijn kleren. Nu weet hij het zeker: dit is zijn oudste zoon, Ezau.
- Izak zegent Jakob. Alles wat hij zaait op het veld zal goed groeien. Heel veel mensen zullen voor hem buigen. Iedereen in zijn familie zal naar hem luisteren. De mensen die hem vervloeken, zullen zelf vervloekt worden. De mensen die hem zegenen, zullen zelf een zegen krijgen. Jakob loopt de tent uit.
- Wat schrikt Izak als even later de stem van Ezau zegt: ‘Vader, ik heb een heerlijke maaltijd klaargemaakt.’ ‘Jongen, wie was er dan net bij mij? Die heb ik gezegend!’
- Wanhopig schreeuwt Ezau: ‘Wat een bedrieger!’ Maar Ezau heeft wel zelf zijn eerstgeboorterecht aan Jakob gegeven.
- ‘Vader, zegen mij ook!’ Ezau krijgt ook een zegen. Hij zal het goed hebben; in zijn familie zullen soldaten zijn, hij zal vaak vechten. Maar hij moet Jakob dienen. Hij krijgt niet de eerstgeboortezegen.
- Woedend is Ezau op Jakob. Hij haat hem! Hij maakt een plan: Later, als zijn vader is gestorven, dán zal hij zijn broer doden.
Slotzin
Het hart van Ezau is niet eerlijk voor de Heere. Hij huilde wel, maar hij had geen berouw over zijn zonde. Izak en Rebekka en Jakob dachten dat ze zelf de belofte moesten vervullen, maar de Heere zorgt altijd Zelf dat Hij doet wat Hij belooft.
Gesprek
Wat betekende de eerstgeboortezegen? Aan wie wilde Izak deze grote zegen geven? Waarom was dat verkeerd? Welk plan had Rebekka? Waarom was dat verkeerd? Heb je de zegen van de Heere nodig? Waarom? Wat vind je van het plan van Ezau?
Samenvatting
Nu Izak oud en blind geworden is, wil hij zijn oudste zoon de zegen geven vóór hij sterft. Ezau krijgt opdracht op jacht te gaan en het vlees te braden. Dan zal zijn vader hem zegenen. Rebekka hoort dat. Jakob moet de zegen hebben, want God had het beloofd. Samen bedriegen ze Izak. Rebekka braadt een bokje en het vel doet ze over Jakobs handen. Hij draagt Ezau's kleren en zo gaat hij het gebraden vlees naar Izak brengen. Izak twijfelt, maar zegent Jakob toch. Het bedrog komt uit als Ezau ook met heerlijk vlees bij Izaks bed staat. Ezau haat zijn broer.
Vragen
- Waarom wil Izak de zegen aan Ezau geven?
- Waarom is het niet goed wat Rebekka doet?
- Wat doet Jakob? Wat vind je daarvan?
- Wie van hen doet de wil van de Heere?