Deze vertelschets gaat over Jona 1 en 2 en hoort bij les C1.37 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Jona 1 en 2 |
Context
Jona, de profeet, krijgt van de Heere de opdracht om de mensen in Ninevé te gaan vertellen dat de stad Ninevé verwoest zal worden als zij zich niet bekeren van hun zonden. Dit is een moeilijke opdracht voor Jona.
Kerntekst
Jona 1:3a Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des Heeren.
Doelstellingen
- De kinderen zien dat God wil dat we Hem gehoorzaam zullen zijn.
- Ze leren het begrip ‘ongehoorzaam zijn’ kennen en toepassen.
- Ze leren dat God overal aanwezig is en alles weet.
Zingen
- Psalm 66:10; 116:1-5; 130:1, 2
- UMK - Daar loopt Jona de profeet
Geloofsleer
- HC vraag 44 - Jezus nedergedaald ter helle
- HC vraag 45 - De opstanding van Christus
Introductie
Vraag aan de kinderen of ze wel eens een flinke storm hebben meegemaakt. Wat gebeurde er? Hoe voelden ze zich?
Of vraag: Je bent vast wel eens ongehoorzaam geweest. Wat deed je toen? Hoe kwam het weer goed?
Beginzin
Kijk hem eens hard lopen! Waarom heeft hij toch zo’n haast?
Vertelschets
- Jona heeft flinke haast. Hij is op weg naar de haven van Jafo. Daar wil hij een schip zoeken om mee te varen. Hij heeft echt geen zin om te doen wat de Heere van hem vraagt!
- De Heere heeft hem geroepen: ‘Jona, ga op reis! Je moet naar Ninevé gaan en de mensen in die grote stad gaan vertellen dat ze zo ongehoorzaam zijn, dat Ik hen zal straffen.’ Hij moet hun gaan vertellen dat ze veertig dagen de tijd krijgen om zich te bekeren.
- Daar gaat Jona dan. Hij heeft Gods stem gehoord en de opdracht van de Heere begrepen.
- Jona denkt nog even over de opdracht na en krijgt dan een plan. Hij heeft helemaal geen zin om naar Ninevé te gaan. ‘Weet je wat?’ denkt Jona. ‘Ik zal vluchten. Ik ga een heel andere kant op.’ Daarom loopt Jona zo haastig richting de haven.
- Hij wil wegvluchten van de Heere, maar dat kan helemaal niet. De Heere weet alles en ziet alles. Je kunt je nergens voor Hem verstoppen.
- Dat is ook nu nog zo. De Heere ziet je overal. Hij weet waar je bent en wat je doet!
- Jona vindt een schip dat naar Tarsis vaart. Hij gaat de loopplank op en vraagt aan de schipper of hij mee mag varen. Hij geeft de schipper geld en dan zoekt hij beneden in het schip een plekje om daar te kunnen slapen.
- Het schip vaart rustig de haven uit. ‘Ziezo’, denkt Jona, ‘dit gaat goed. Ik ga niet naar Ninevé. Ik ga precies de andere kant op! Laat ik eerst maar eens lekker gaan slapen!’
- Maar God ziet Jona daar wel liggen in het schip. De Heere heeft een ander plan met Jona. Hij wil dat Jona toch naar Ninevé gaat, ook al vlucht hij met het schip naar Tarsis, de andere kant op.
- Terwijl Jona ligt te slapen, komt het schip in een geweldige storm terecht. Jona merkt er niets van. Het schip slingert heen en weer. De schipper en zijn matrozen zijn bang. Ze werken hard om het schip recht te houden en door te varen. Maar dat valt helemaal niet mee. Het schip kraakt aan alle kanten. ‘Nog even’, denkt de schipper, ‘en dan zullen we allemaal verdrinken in de hoge golven!’
- Ook al heeft hij het niet verdiend, God houdt de wacht over Zijn profeet Jona.
- Zo is de Heere! Hij wil ook voor jou zorgen.
- De bange zeelui beginnen te roepen tot hun goden. Zo’n zware storm hebben ze hier nog nooit meegemaakt. Ze gooien alle lading overboord om het schip lichter te maken. Opeens bedenkt de schipper dat er een vreemdeling aan boord is. Hij vraagt zich af waar Jona gebleven is.
- Hij gaat op zoek en vindt hem slapend onder in het schip. Ruw maakt hij hem wakker en zegt: ‘Bid tot je God dat we niet vergaan!’ Bidden tot God? Jona is juist op de vlucht voor God en hij bedenkt met schrik dat het waarschijnlijk zijn schuld is dat het zo hevig stormt.
- De mannen willen weten wie de schuld is van de storm en werpen het lot. De Heere Zelf wijst Jona aan als de schuldige. De mannen kijken naar hem: ‘Wie ben je? Waar kom je vandaan? Wat heb je gedaan?’
- Jona vertelt dat hij op de vlucht is. De zee wordt steeds woester en wilder. Ze zijn in groot gevaar. Nog even en dan zal het schip vergaan! ‘Gooi mij maar overboord’, schreeuwt Jona, ‘dan zal de zee stil worden. Het is mijn schuld dat jullie in de storm terecht gekomen zijn.’ Hij wil niet dat de zeelui gestraft zullen worden voor zijn zonden.
- De zeelui willen dit niet. Ze zijn bang dat God hen ook zal straffen als ze Jona overboord gooien. Daarom proberen ze te blijven roeien. Maar als de zee niet rustig wordt, gooien ze Jona uiteindelijk toch in de wilde, woeste zee.
- Als Jona terecht komt in de donkere en metershoge golven, is het opeens stil. De storm
- is gaan liggen. De zeelui danken God. Ze brengen offers.
- God zorgt voor Jona; als hij in het water terecht komt, slikt een grote vis de ongehoorzame profeet in.
- Daar zit Jona dan, in de buik van de vis. Wat is het donker! Hij zit daar wel drie dagen en drie nachten. Jona bidt tot God. Hij vertelt aan de Heere dat hij bang is en dat hij het fout heeft gedaan. Hij vertelt alles aan de Heere en hij zegt ook dat hij zeker weet dat de Heere hem zal redden. ‘Dan zal ik U danken!’
- Als je tot God bidt, mag je Hem alles vertellen. Alles wat moeilijk is, je zonden. De Heere wil naar je luisteren.
- De Heere hoort het bidden van Jona en Hij verhoort hem: De vis spuugt hem uit op het zand. Voor de Heere is niets te wonderlijk!
Slotzin
Daar zit Jona dan op het droge zand. Hij is koud en nat en vies. Maar ook blij en dankbaar, omdat God hem wonderlijk gered heeft uit de diepe zee en de buik van de vis!
Gesprek
Waarom laat God Jona niet verdrinken in de golven, denk je? Hoe komt het dat de vis precies op tijd bij Jona zwom en hem inslikte? De vis spuugt Jona uit. Wat zal Jona nu gaan doen?
Waarom zou je je niet kunnen verstoppen voor de Heere God? Wanneer zou je je willen verstoppen voor God?
Bid jij ook wel eens tot God? Wat mag je de Heere allemaal vertellen?
Samenvatting
Jona wordt geroepen door de Heere om het Woord van de Heere te preken in Ninevé, want hun boosheid is door de Heere gehoord. Jona wil dit echter niet en neemt een ander schip, richting Tarsis. Als ze op zee zijn, gaat het heel erg stormen. Alle zeelieden bidden tot hun god of het mag ophouden. Jona ligt te slapen. Hij wordt wakker gemaakt en ze werpen het lot, wat op Jona valt. Hij vertelt van de Heere en dat hij gevlucht is voor Zijn aangezicht. Jona zegt hen hem overboord te werpen. Ze proberen eerst nog zelf aan de kant te komen, maar het lukt niet. Dan werpen ze hem overboord en de zee is direct rustig. Ze vrezen de Heere, offeren en beloven geloften. Jona wordt opgeslokt door een vis. Hij zit drie dagen en drie nachten in zijn buik. Dan bidt hij tot God. Hij wordt door de vis op het droge uitgespuwd.
Vragen
- Waar moet Jona heen?
- Wat doet Jona?
- Wat gebeurt er op zee?
- Hoe overleeft Jona?
- Jona deed niet wat de Heere wilde. Ben jij altijd gehoorzaam aan de Heere?