Deze vertelschets gaat over Genesis 24 en hoort bij les C1.13 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Genesis 24
Context
Abraham woont in het beloofde land, Kanaän. Drie jaar geleden is Sara in Hebron overleden. Ze is begraven in de spelonk van Machpéla, die Abraham voor 400 sikkelen zilver heeft gekocht. Abraham is nu ongeveer 140 jaar.
Kerntekst
Genesis 24:48 En ik neigde mijn hoofd, en aanbad den HEERE; en ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid had, om de dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen.
Doelstellingen
- De kinderen begrijpen dat God het leven leidt.
- Ze zien dat God gebeden verhoort.
- Ze beseffen dat we God altijd moeten danken.
Zingen
Psalm - 25:2; 81:12,1; 116:1
ZB - Blijf bij mij Heer’ / Heer’ wees mijn Gids / Jezus, ga ons voor
Geloofsleer
- HC zondag 37 - Een eed zweren
- HC zondag 45 - Het gebed
- HC vraag 120 - ‘Onze Vader’
- NGB 13 - God regeert
Introductie
Praat met de kinderen over het verdriet dat er is als iemand overlijdt. Misschien hebben ze het zelf meegemaakt; laat hen er kort wat over zeggen.
Beginzin
Abraham en Izak zijn nog steeds verdrietig. Sara is gestorven. Ze was wel heel erg oud, maar Izak kan zijn moeder niet missen. Samen hebben ze haar begraven in een grot.
Vertelschets
- In zijn tent denkt Abraham er aan dat hij ook al oud is. Het zal niet zo heel lang meer duren, dan zal hij ook sterven. Dan is Izak alleen.
- Abraham bedenkt een plan: Izak moet ook trouwen. Maar niet met een meisje uit Kanaän. De mensen die hier wonen, hebben de Heere niet lief. Ze dienen afgoden. Dat zijn geen goden, zij kunnen niets doen.
- Nee, Izak moet trouwen met een meisje dat van de Heere houdt. Maar die wonen ver weg, in het land waar Abraham eerst heeft gewoond.
- Hij roept zijn knecht; die heet Eliëzer. ‘Eliëzer, jij moet wat gaan doen voor mij. Ik wil dat jij een verre reis gaat maken, naar het land waar ik eerst woonde. Daar moet je een meisje zoeken dat met Izak zal trouwen. Hij mag niet trouwen met een meisje uit ons land, dat de afgoden dient.’
- ‘Maar misschien wil dat meisje niet met mij meegaan. Wat moet ik dan doen?’ vraagt Eliëzer. ‘Dan mag je terugkomen’, antwoordt Abraham.
- Eliëzer neemt eten en drinken, cadeaus voor het meisje en haar familie mee. Met tien kamelen gaat hij op reis.
- Na heel veel dagen komt hij aan bij een waterput. Die put is vlak bij de stad waar Abraham heeft gewoond. Straks komen de meisjes hier water halen.
- Nu moet Eliëzer het meisje gaan zoeken, maar wat is dat moeilijk! Daarom bidt hij tot de Heere God. ‘Helpt U mij alstublieft. Straks zal ik aan een meisje vragen om water. Als zij ook de kamelen water wil geven, mag dát dan het meisje zijn dat met Izak zal trouwen?’
- Eliëzer weet dat hij altijd alles aan de Heere mag vragen. Jij mag ook altijd bidden.
- Meteen komt er een knap meisje aanlopen. Ze draagt een kruik om het water in te doen. Als ze weg wil lopen, vraagt de knecht of hij ook wat water mag drinken. ‘Natuurlijk’, zegt ze en ze geeft hem de kruik. ‘Weet u, ik zal ook water putten voor de kamelen!’ zegt ze dan. Ze giet water in de drinkbak en put nog meer. De knecht kijkt hoe alle kamelen drinken.
- Hij zoekt in een van de zakken die de kamelen dragen en haalt er een paar gouden armbanden uit. Die geeft hij aan het meisje. ‘Hoe heet jij? En je vader? Zou ik bij jullie kunnen slapen vannacht?’ ‘Ik ben Rebekka. En ik weet zeker dat u bij ons kunt blijven. Mijn vader Bethuël heeft genoeg voeder en stro voor uw dieren.’ Dan gaat ze naar huis.
- Eliëzer blijft bij de kamelen. Weer spreekt hij tot de Heere; nu dánkt hij God. Wat heeft de Heere goed voor hem gezorgd!
- Dank jij de Heere ook voor alles wat je krijgt?
- Als Rebekka thuis alles verteld heeft en haar sieraden laat zien, gaat haar broer Laban meteen naar de put. Hij groet de man en nodigt hem uit: ‘Komt u mee naar huis.’
- Daar staat een heerlijke maaltijd klaar, maar Eliëzer wil eerst vertellen waarom hij hier is. Hij vertelt over Abraham en Izak. Hij zegt dat Abraham wil dat Izak trouwt met een meisje dat de Heere lief heeft en dat hij heeft beloofd een vrouw te zoeken. ‘Ik heb de Heere gevraagd mij te helpen,‘ zegt Eliëzer, ‘en dat heeft Hij gedaan!’ Dan vraagt hij: ‘Vinden jullie het goed dat Rebekka met mij meegaat?’
- Haar vader en broer begrijpen dat de Heere het zo wil en ze zeggen: ‘Ja, dat is goed.’
- Eliëzer wil de volgende dag meteen weggaan, terug naar Abraham. ‘Blijf nog een paar dagen bij ons, dan kunnen we alles rustig klaarmaken’, zeggen Laban en zijn moeder. Maar als ze het aan Rebekka vragen, wil die ook meteen naar Kanaän reizen.
- In de buurt van de tent van Abraham loopt een man op het veld. Izak heef op een rustig plekje gebeden. Nu loopt hij in de richting van de kamelen.
-Als Eliëzer zegt dat het Izak is, laat Rebekka zich snel van de kameel glijden. Ze slaat haar sluier, een dunne doek, over haar gezicht. Pas als ze getrouwd zijn, mag Izak haar zien.
Slotzin
Wat is Izak blij dat Eliëzer met Rebekka is teruggekomen. Hij brengt haar in de tent van Sara. Al snel trouwen ze. Ze houden heel veel van elkaar.
Gesprek
Praat met de kinderen over bidden en danken. Wanneer bid je? Wat moet je niet vergeten? Waar mag je om vragen? Krijg je alles waar je om vraagt?
Samenvatting
Abraham is oud geworden en vraagt aan Eliëzer een gelovige vrouw voor Izak te zoeken. Hij laat het zijn knecht zweren. Eliëzer gaat op reis en ontmoet Rebekka in Mesopotamië waarna hij terecht komt bij Laban. Daar vertelt hij zijn bedoeling en het verloopt van de reis. Laban en Bethuël geven toestemming om Rebekka mee te nemen. Beiden vertrekken naar Kanaän. Rebekka ziet Izak in het veld en begroet hem. Izak en Rebekka trouwen met elkaar.
Vragen
- Wat vraagt Abraham aan Eliëzer?
- Wie ontmoet Eliëzer in Mesopotamië?
- Mag Rebekka met Izak mee?
- Wat doet Izak met Rebekka als ze terug zijn in Kanaän?