Deze vertelschets gaat over Genesis 43 en hoort bij les C2.11 van de zondagsschoolmethode van het LCJ en de BHZ.
Bijbelgedeelte: Genesis 43
Context
De broers zijn in Egypte geweest om koren te kopen. Ze hebben daar de onderkoning Jozef ontmoet. Simeon moet achterblijven in Egypte. Pas als ze Benjamin in Egypte laten zien, mag Simeon weer mee. Onderweg vinden ze in hun zakken koren het geld waarmee ze het koren betaald hebben. Teruggekomen bij hun vader mogen ze Benjamin niet meenemen. Maar dan raakt het koren weer op.
Kerntekst
Genesis 43:8,9a - Toen zeide Juda tot Israël, zijn vader: Zend de jongeling met mij, zo zullen wij ons opmaken en reizen, opdat wij leven en niet sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens. Ik zal borg voor hem zijn.
Doelstellingen
- De broers gaan opnieuw naar Egypte om koren te kopen. Ditmaal met Benjamin.
- De kinderen zien de liefde van Juda tot zijn vader en zijn broers. Hij stelt zich borg voor Benjamin. Ze beseffen er iets van dat Jezus Zich ook zo Borg stelde.
- Aan de kinderen laten zien dat Jakob zijn kinderen overgeeft in de hand van de Heere.
Zingen
Psalm 6:9, 81:12
ZB - Ik wil zingen van mijn Heiland / Onze Vader die in de hemelen zijt / Welk een vriend is onze Jezus
UMK - Voor al uw goede gaven Heer’ / Er groeit geen koren, er is geen brood / Elke dag aan ons gegeven / ‘k Stel mijn vertrouwen
Geloofsleer
HC zondag 51 - De vijfde bede
DL 2, 2 - Christus’dood; verlossing van de mens
Introductie
‘Mam, mag Debora nu ook even mee?’ vraagt Mark. Hij heeft van zijn moeder een zak met brood gekregen. Hij mag de eendjes voeren. Maar hij wil zo graag dat zijn zusje meegaat. Ze vindt eendjes zo leuk. Maar het mag niet van moeder. Debora is nog veel te klein om mee te gaan. Straks valt ze in het water. Maar dan komt de grote zus van Mark binnen. ‘Ik heb een idee, moeder. Ik ga ook even mee. Ik zal voor Debora zorgen en de hele tijd haar hand vast houden. Ik zal erg goed op haar passen’, zegt ze. En dan vindt moeder het goed. Rennend gaat Mark naar buiten. Joepie! In ons verhaal gaat het ook een beetje zo. Luister maar.
Beginzin
‘Kom eens even bij mij’ zegt vader Jakob. Al zijn zonen moeten komen. ‘Het wordt tijd dat jullie weer naar Egypte gaan. Het eten is bijna op en dan hebben we helemaal niets meer.’
Vertelschets
- ‘Jullie moeten zorgen dat er weer eten voor ons komt.’ De broers knikken. Ja, ze begrijpen het. Er moet nodig weer eten gehaald worden. ‘Maar dan moet Benjamin wel mee’, zegt Juda. ‘Dat heeft de onderkoning tegen ons gezegd. Als hij mee mag, gaan we, maar als hij niet mee mag, gaan we niet. Dan krijgen we toch geen koren.’
- ‘Waarom hebben jullie eigenlijk aan die man verteld dat jullie nog een broer hebben? Dat hadden jullie gewoon niet moeten doen’, zegt vader Jakob. ‘Maar hij wilde alles precies weten, daarom hebben we het verteld.’
- Dan loopt Juda naar zijn vader toe en hij pakt zijn hand vast. ‘Vader, laat Benjamin maar mee gaan. Ik zal heel goed op hem passen. Ik zal dicht bij hem blijven. Ik zal er voor zorgen dat er niets met hem gebeurt.
- Dan knikt vader Jakob. Ja, dan moet het maar. Het kan niet anders. Maar hij vindt het verschrikkelijk. Hij houdt ook zoveel van Benjamin. En Jozef is er ook al niet meer. Hij zucht, ‘Heere, wilt u voor ze zorgen, wilt u Simeon en Benjamin weer veilig terugbrengen. Wat u doet is goed Heere.’
- Wat fijn dat vader Jakob alles aan de Heere vertelt. De Heere hoort hem wel. Toen, maar nu nog!
- Daar gaan de broers. Op reis naar Egypte. Ze hebben weer geld bij zich. Ook het geld dat de vorige keer in hun zakken zat. Als ze bij het paleis zijn, ziet Jozef ze al komen. Hij stuurt zijn knecht naar hen toe.
- De knecht brengt de broers in de kamer van de onderkoning. Dat heeft Jozef gezegd. Maar de broers schrikken ervan. Waarom moet dat? Zou de koning denken dat ze dieven zijn? Omdat het geld weer in hun zakken zat? Nee toch zeker? Zouden ze straf krijgen? Ze zijn bang. Snel zeggen ze tegen de knecht: ‘Wij hebben het geld niet gepakt hoor. Het zat ineens in onze zakken. Wij hebben het echt niet gedaan.’
- De knecht kijkt hen vriendelijk aan. Nee hij kijkt gelukkig niet boos. ‘Wees maar niet bang hoor, alles is goed. Jullie God heeft voor jullie gezorgd. Kom maar met me mee.’
- De broers mogen hun voeten wassen, hun dieren krijgen eten en dan komt ook Simeon binnen. Nu zijn ze weer bij elkaar, wat fijn is dat. Daar gaat de deur open. De onderkoning komt binnen. Hij is heel aardig. ‘Hoe is het met jullie vader? Leeft hij nog?’ ‘Ja,’, zeggen de broers, ‘het gaat goed met hem.’ En ze buigen diep voor hem.
- Jozef is blij dat hij Benjamin weer ziet. Daar is zijn jongste broer. ‘Ik hoop dat God met je is, mijn zoon’ zegt Jozef tegen Benjamin. Hij is zo blij dat hij Benjamin weer ziet. Hij moet er van huilen. Maar dat mag niemand zien. Daarom loop hij snel weg, naar een andere kamer. Daar wast hij zich en dan gaat hij weer terug naar zijn broers.
- Jozef geeft elke broer een plekje aan de tafel. En kijk eens, Ruben zit eerst, hij is de oudste, dan Levi, dan Juda en helemaal aan het eind zit Benjamin. De broers kijken elkaar verbaasd aan. Hoe kan dat nu? Ze zitten precies in de goede volgorde. Eerst de oudste en als laatste de jongste. Hoe kan de onderkoning dat nu weten? Ze begrijpen er niets van.
- Daar komt het eten al. Allemaal krijgen ze een bord met eten. Maar kijk toch eens naar het bord van Benjamin. Daar zit veel op zeg! Veel meer dan bij de andere broers. Waarom is dat? Het moet van Jozef. Jozef wil graag weten of de broers nog zo jaloers zijn. Of zij nu boos worden en ook een bord willen met heel veel eten erop. Weet je nog dat ze zo jaloers waren op Jozef? Dat ze ook zo’n mooie jas wilden hebben?
- Maar nee, de broers vinden het nu niet erg. Dan kan Jozef wel zien. Wat is hij daar blij om. Ze eten en drinken heerlijk. Wat is het hier fijn. En wat zorgt de onderkoning toch goed voor hen. Wat zijn ze daar dankbaar voor.
- Wat is het heerlijk hé, als er mensen zijn die goed voor je zorgen. Je vader en moeder. Daar mogen we de Heere voor danken.
Slotzin
Wat geeft de Heere ook ons veel. Net als die broers. Hij zorgt elke dag ook zo goed voor ons. Vergeet je niet om Hem elke dag daarvoor te danken?
Gesprek
- Waarom moeten de broers nu weer naar Egypte?
- Wie moet er mee? Waarom?
- Waarom vindt Jakob dat zo erg?
- Wat zegt Juda dan?
- Weet je op Wie Juda lijkt?
- Wat deed de Heere Jezus dan?
- Waarom zijn de broers bang bij de onderkoning?
- Wie krijgt het meeste eten?
- Zijn de broers nog jaloers?
- Waarom zijn de broers zo blij?
- Wie zorgt er elke dag voor ons?
- Wie dank jij daar voor?
Samenvatting
De zakken met koren zijn leeg. De broers gaan weer naar Egypte. Maar Benjamin moet mee. Dan zal de onderkoning geloven dat ze geen spionnen zijn. Juda belooft zijn vader om goed op Benjamin te passen en de broers vertrekken. In het paleis van de onderkoning worden ze vriendelijk ontvangen. De onderkoning eet samen met hen. Ook Simeon is er bij. Jozef huilt van blijdschap als hij Benjamin ziet. Benjamin krijgt vijf keer zo veel eten als de anderen. De broers zijn niet jaloers meer zoals vroeger. Ze gaan met volle zakken koren naar huis. Simeon mag ook mee.
Vragen
- Waarom wil Jakob niet dat Benjamin meegaat naar Egypte?
- Juda zal borg zijn voor Benjamin. Wat betekent dat?
- Weet jij van Iemand die ook Borg is geweest, die eigenlijk hetzelfde deed als Juda?
- Zijn de broers echt veranderd?