Lessen uit een gesprek van een dominee met een jong kind
Voor veel mensen is Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) een bekende naam. Hij is beroemd geworden als theoloog, maar ook vanwege zijn verzet tegen Hitler in de tijd van nazi-Duitsland. Wat minder bekend is Bonhoeffers grote betrokkenheid op kinderen en jongeren. Een mooi voorbeeld daarvan is een ervaring met een tienjarig jongetje, die in tranen bij Bonhoeffer komt omdat zijn hond dood is. Deze ervaring biedt wijze lessen voor het missionair kinderwerk.
Bonhoeffer is nog maar amper gearriveerd in Barcelona om daar een poosje hulppredikant te zijn, of er wordt op zijn deur geklopt. Als hij opendoet, staat er een jongen van een jaar of tien voor de deur. Hij komt iets brengen en Bonhoeffer nodigt hem binnen. Al snel merkt hij dat de jongen ergens mee zit, en als hij ernaar vraagt barst de jongen in huilen uit. Zijn herdershond, Herr Wolf, is een half uur geleden doodgegaan en de jongen is de radeloosheid nabij. De hond was zijn alles!
Bonhoeffer laat hem begaan en is diep geraakt door het verdriet van de jongen. “Maar,” zegt de jongen vervolgens, “ik weet dat Herr Wolf niet echt dood is. Zijn geest is in de hemel en daar is hij gelukkig. (…) Zeg me alstublieft: zal ik Herr Wolf terugzien? Want hij is zeker in de hemel.”
Het zijn deze indringende kindervragen die herkenbaar zijn voor missionair kinderwerkers. Vanuit het volle leven, met alle rauwe kanten die het heeft, kunnen kinderen je heel direct bevragen op de relatie tussen hun eigen ervaringen en wat de Bijbel daarover te zeggen heeft.
Deze praktijken vragen om meer dan wat dogmatische kennis. Deze jongen zit met een levensvraag. Vanuit pastorale bewogenheid deelt Bonhoeffer in zijn verdriet – dat is een belangrijke les voor het kinderwerk. We dompelen onszelf mee onder in de wereld van het kind, we maken hun verdriet tot ons verdriet en hun vreugde tot onze vreugde. We lijden mee – en we vieren ook mee, als daar aanleiding voor is.
Maar met meeleven zijn we er niet. Het jongetje kijkt Bonhoeffer met grote ogen aan en wacht natuurlijk op zijn antwoord. Later schrijft hij over dit voorval en geeft toe: “En daar stond ik – ik, die geacht werd “het antwoord te weten” – ik voelde me heel klein naast hem.” Het is belangrijk om te beseffen dat hier niet zozeer een theologisch uitgebalanceerd antwoord moet worden gegeven. Wat op het spel staat is dit: welk verschil maakt het geloof in God nu in deze concrete situatie? Heeft jouw geloof meerwaarde als er dingen stuklopen in je leven? Een keurig dogmatisch antwoord kan zomaar de plank helemaal mis slaan in zo’n geval.
In luttele seconden moet je dan beslissen welk antwoord je geeft. Bonhoeffers antwoord was dit: “Kijk, God heeft de mens geschapen en ook de dieren, en ik weet zeker dat Hij ook van dieren houdt. En ik geloof dat het bij God zo is, dat iedereen die op aarde van elkaar hield - echt van elkaar hield - bij God zal blijven, want liefhebben is een deel van God. Maar hoe dat precies gebeurt, dat weten we eerlijk gezegd niet.”
De jongen veerde op: “Maar dan zal ik Herr Wolf dus weer zien als ik dood ben, en dan kunnen we weer met elkaar spelen!” De jongen was opgetogen en stopte met huilen. Huppelend verliet hij het huis. Ook al bond Bonhoeffer hem nogmaals op het hart dat hij ook niet precies wist hoe het in de hemel eraan toeging, dat kon de jongen niet afbrengen van zijn conclusie.
Uit deze alledaagse geschiedenis kunnen we twee belangrijke lessen trekken voor het missionair kinderwerk. Het eerste is, in kritiek op het antwoord van Bonhoeffer: blijf dicht bij de Bijbel in je antwoorden. Je kunt niet stellen dat ‘iedereen die echt van elkaar houdt, bij God zal blijven’. Je kunt bijvoorbeeld wel wijzen op het gegeven dat er zeker dieren zijn op de nieuwe aarde (Jes. 64).
Een tweede les is diepe betrokkenheid die Bonhoeffer toont op de levensvragen van deze jongen, ook als staan zulke vragen gevoelsmatig ver bij ons vandaan. Blijf dan niet ‘op veilige afstand’. Zelf buiten schot blijven is de doodsteek voor missionair werk. We verplaatsen ons in dit kind en worstelen mee om inzicht en troost. Of, zoals Andrew Root de situatie samenvat: “Het is nooit de jongen met theologie op het hoofd slaan, maar het proberen om antwoorden te geven die gericht zijn op zijn concrete ervaring. Het hoopt niet op het klakkeloos overnemen van theologie in het brein van de jongere, maar op het worstelen met God in de vragen die in de jongere rondwervelen.”
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van het boek ‘Bonhoeffer as Youth Worker’ van Andrew Root. Hier kun je terecht voor meer inzichten van Bonhoeffer over jeugdwerk.