Hoe begeleid je pubers en jongeren die twijfels over het geloof hebben? In dit artikel stelt Laurens Snoek, als docent en opleider werkzaam bij de TUA en de CHE, misvattingen aan de kaak, geeft richtingwijzers en wijst op de God die leeft en werkt.
Jongeren begeleiden in het omgaan met geloofstwijfels, hoe doe je dat? De vraag is van alle tijden en er zal nooit een vader of moeder of jongerenwerker geweest zijn of nog komen die kan zeggen: ‘Ik weet precies hoe het moet.’
Achter die gedachte zit troost. Verlangen we ernaar dat de volgende generatie gaat leven vanuit een hartelijk en stabiel geloof in God? Dan staan we in een indrukwekkende rij ervaringsdeskundigen die allemaal hebben verzucht: ‘God, als U het niet doet, zal mijn kind niet gaan geloven.’ We staan niet alleen.
Maar de troost gaat dieper. Want wie verlangt naar geloof bij de jongere generaties, is er persoonlijk het bewijs van dat de verzuchtingen van eerdere generaties door God zijn gehoord.
Gods blikveld en vermogen
Graag verbind ik hieraan nog een perspectief. De manier waarop God werkt en de tijd die Hij daarvoor neemt in het leven van (jonge) mensen, overstijgen ons blikveld. Hij kijkt over de jaren heen en is niet afhankelijk van een enkele opvoeder. De twijfel die we nu bij onze kinderen waarnemen, ervaren we wellicht als ernstig en zwaar, maar is in het licht van alles wat nog komt, betrekkelijk.
God kijkt veel verder dan wat er nu in hun hart aan de hand is. Hij kan daar ook iets doen wat geen enkele opvoeder kan: de invloed van verschillende mensen en gebeurtenissen aan elkaar verbinden, zelfs over de jaren heen. Als ons kind twijfelt en we voelen ons machteloos of onkundig, zijn of komen er anderen die meebidden en gesprekjes voeren en een voorbeeld zijn. God ziet wat die verschillende bijdragen gezamenlijk uitwerken en neemt daarvoor de tijd.
Ontspanning
Dit perspectief is geen direct antwoord op de vraag: hoe begeleid je jongeren in het omgaan met geloofstwijfels? Maar het heeft wel invloed op de manier waarop we die begeleiding in praktijk brengen.
Als de redding van mijn kind niet staat of valt met wat ik op dit moment doe of zeg, hoef ik blijkbaar niet altijd meteen (de goede) antwoorden paraat te hebben. Hoef ik ook niet elke gelegenheid aan te grijpen om te waarschuwen of te getuigen of een geloofsgesprek aan te gaan. En dat is goed voor de onderlinge verhouding en dus voor de momenten waarop wél gesprek ontstaat.
Deze ontspanning zorgt er ook voor dat ik beter kan luisteren naar mijn kind, dat ik meer mogelijkheden ga zien om mijn kind toch van dienst te zijn en dat mijn kind aanvoelt dat het de ernst van zijn twijfel een beetje mag relativeren.
Misvattingen en richtingwijzers
De vraag hoe we jongeren met geloofstwijfel kunnen begeleiden, ervaren we vaak als moeilijk, omdat er nogal wat misvattingen aan verbonden zijn. Ik wil er een aantal noemen, telkens gevolgd door een richtingwijzer.
1. De gedachte dat je als opvoeder altijd antwoorden moet hebben en geven op geloofsvragen.
Ja, het is belangrijk dat je als volwassene weet wat je gelooft en waarom je gelooft. Het is ook belangrijk dat we ons oefenen in het verwoorden daarvan. Het is voor jongeren waardevol en nodig dat ze die antwoorden te horen krijgen. Maar er gaan bij hen twee belangrijke punten aan vooraf:
a) Dat wij echt naar hun woorden en vooral naar de achterliggende gevoelens en bedoelingen luisteren.
Een geloofsvraag wordt vaak gesteld als een kennisvraag maar is meestal bedoeld als ervaringsvraag. Een jongere kan vragen: ‘Wat is geloof eigenlijk?’ en daarmee bedoelen: ‘Wat betekent het voor u dat u gelooft?’ Of hij vraagt: ‘Waar staat dat precies dat je jezelf niet kunt bekeren?’ terwijl hij bedoelt: ‘Dat ik zo naar vrede verlang en zoveel moeite doe om God te vinden, dat doe ik toch niet voor niets?’
b) Dat ze leren onder woorden te brengen wat geloof en geloofservaringen inhouden. Als klein kind leerden we onze eerste woorden van onze ouders, woorden die bij die fase en bij dat ontwikkelingsniveau pasten. Elk levensterrein heeft zijn eigen taal en de fase van puberteit en jongadolescentie is de fase waarin jongeren toe zijn aan het vinden van woorden voor geloofszaken.
Dus het luisteren en helpen verwoorden van wat ze denken, is minstens even belangrijk als het geven van antwoorden op de feitelijke vragen die ze stellen.
2. De gedachte dat je altijd evenwichtig moet spreken.
Natuurlijk is het belangrijk dat een jongere in de loop van de jaren zich de hele Bijbelse boodschap eigen maakt: zowel Gods welwillendheid als Zijn vrijmacht, onze onmacht én onze verantwoordelijkheid, vergeving én levensheiliging. Maar het is helemaal niet erg om bij de ene jongere eenzijdig te zijn naar de ene kant en bij een andere naar de andere kant. Dat deed de Heere Jezus ook.
Het gaat hierom: waarmee dienen we de jongere het best om door de geloofstwijfels heen te komen? Dat kan per persoon én per moment verschillen.
3. De gedachte dat we twijfels oplossen door ze uitvoerig te analyseren.
Natuurlijk is het nodig om na te gaan hoe het komt dat er twijfels ontstaan en wat de inhoud van die twijfels precies is. Maar het analyseren van de twijfel is niet hetzelfde als het vinden van de weg om eruit te komen.
Als ik een moeilijke reis moet maken om in een prachtig land te komen, wil ik alle hindernissen overwinnen om daar te komen. Maar ik verlies de moed als ik bij elke hindernis uitgebreide verhalen krijg over hoe de hindernis ontstaan is, wie er allemaal last van hebben gehad en hoe het toch komt dat ik de hindernis als zo groot ervaar. Moed om die hindernis te overwinnen krijg ik als ik hoor over dat mooie land.
Willen we jongeren met geloofstwijfels echt helpen? Laten we dan vooral veel vertellen over het rijke perspectief van het leven met en bij God.
4. De hoop dat jongeren het niet door hebben als wij onze eigen woorden en overtuigingen niet helemaal serieus nemen.
Nee, jongeren voelen niet alles aan. De uitspraak ‘ze hebben alles door’ is overdreven. Maar ze voelen wel veel aan. En vooral: ze trekken daar conclusies uit.
Als ouder kun je (terecht) relativerend spreken over kerkmuren en zelf trouw blijven aan je kerkgenootschap. Maar je kind concludeert dat hij dan net zo goed naar een andere kerk kan gaan.
Als ouder kun je zeggen dat geloof belangrijk voor je is, terwijl je - als je alleen bent en eerlijk tegenover jezelf - wel eens denkt: ‘zonder geloof zou het ook prima gaan’. Een jongere die dit aanvoelt, zal serieus overwegen of leven zonder geloof voor hem een optie is en daar ook naar handelen. Veel jongeren zetten de stap die hun ouders (nog) niet (durven) zetten.
Dus de beste dienst die we twijfelende jongeren bewijzen is: zelf door het geloof leven.
5. De veronderstelling dat de geloofstwijfels bij onze jongeren dezelfde zijn als onze eigen geloofstwijfels.
We staan in een traditie waarin veel aandacht geschonken wordt aan vragen als: ‘Is het wel voor mij?’ ‘Hoe vind ik verzoening met God?’ ‘Hoe moet ik geloven in de Heere Jezus?’ ‘Wanneer mag ik zeggen dat ik een kind van God ben?’ ‘Hoe weet ik of ik uitverkoren ben?’ ‘Is het bij mij wel echt?’ Laten we deze vragen even de klassieke geloofstwijfels noemen. De twijfel van veel jongeren is van een andere aard en wel in twee opzichten:
a) Er leven twijfels over de veronderstellingen achter al deze vragen. Die veronderstellen namelijk dat er een God is, dat de God van de Bijbel levende werkelijkheid is, dat Hij een persoonlijke God is, dat er sprake is van een principieel verschil tussen een kind van God en iemand die dat niet is, dat de Bijbelse boodschap draait om schuld en vergeving enzovoort. Maar de brede (godsdienstige) wereld waarin jongeren leven, zorgt voor vraagtekens bij elk van deze veronderstellingen, waardoor ze aan de bekende vragen niet eens toekomen.
b) Hun twijfel bestaat vaak ook uit de vraag waarom heel het geloof en al die geloofsopvattingen überhaupt van belang zouden zijn. Dat is meestal geen bewust gekozen ongeloof, ook geen onwil om te geloven. Velen willen er namelijk best het mooie van zien of ervaren. Maar ze stellen bij zichzelf vast dat het hen niet raakt en bezighoudt. Veel twijfel heeft het dus karakter van innerlijke vervreemding.
Er zijn zeker jongeren bij wie de klassieke geloofstwijfels leven. Dat behoeft dus blijvende aandacht. Maar ook zij hebben er baat bij als we niet veronderstellen dat we ze meteen begrijpen en als we oog blijken te hebben voor het gevaar van vervreemding.
Hebben we dat niet, dan zijn de gevolgen ingrijpend: preken, toespraken, gesprekken en Bijbelstudies die gericht zijn op de antwoorden op de klassieke vragen, gaan dan aan veel jongeren voorbij. Ze ervaren al die dingen als niet relevant en gaan ergens anders op zoek naar antwoorden.
Hoe ze trouwens aan die twijfels en vervreemding komen, ervaar ik als een confronterende vraag. Het moet toch zo zijn dat die dan al lang bij ons leven, hun ouders en voorgangers dus? Maar als dat zo is, zijn wij daar vaak niet open over. Begrijpelijk, want we willen en moeten loyaal zijn aan de geloofstraditie en de geloofsgemeenschap waaraan we ons verbonden hebben. Het gevolg is echter wel dat we snel langs de jongere generaties heen praten.
Willen wij dat onze kinderen gaan leven vanuit een hartelijk geloof in de God van de Bijbel en in lijn met de klassiek reformatorische traditie? Laten we dan als volwassenen te voorschijn komen en erkennen dat ónze manier van denken en (niet-)spreken mede de oorzaak is van hún vervreemding. En laten we wegen zoeken om jongeren te bréngen bij geloofsvragen die hun niet relevant lijken maar het wel zijn.
Gods Woord voldoet
Zelfs op dit ingrijpende punt biedt de Bijbel troost: wie als modern (kerk-)mens de Bijbel ter hand neemt en vanuit die niet-klassieke geloofstwijfel gaat lezen, komt zichzelf tegen én de God Die raad weet. Zelfs raad weet met mensen die zich ernstig vervreemd voelen van God, van de kerk, van het geloof en van zichzelf.
Ik geloof dat daar de sleutel ligt voor het begeleiden van jongeren met geloofstwijfels: ze in handen leggen van hun Schepper en voor en met hen op zoek gaan naar die woorden van God die Hij wil gebruiken om ze aan Hem te verbinden. Hij heeft aan één woord genoeg.