Onderstaand artikel verscheen als samenvatting van een lezing van dr. G.A. van den Brink die hij op het Driestar College in Gouda hield voor docenten. Zijn onderwijs is ook leerzaam voor catecheten en leidinggevenden die onderwijs geven in het jeugdwerk.
‘Wat bepaalt wat wij goed of kwaad vinden? Welke visie hebben wij op de ethiek? Deze morgen wil ik met u kijken naar hoe er binnen onze samenleving gedacht wordt over ethiek en hoe een visie op ethiek ook terugkomt in de pedagogiek met het oog op onze kinderen en jongeren’ zo begon dr. G.A. van den Brink op maandagochtend 8 januari 2018 zijn lezing in Gouda. Van den Brink sprak op uitnodiging van het Driestar College voor een aula met meer dan 250 docenten over ‘Prikkelende pedagogiek: omdat het hoort bij onze opdracht’ over het belang van een heldere visie op ethiek met het oog op onze pedagogiek.
Drie visies op ethiek
Binnen de ethiek zijn drie hoofdvisies te onderscheiden. Allereerst is er de visie van het liberalisme. Er is daarbij maar één regel. ‘Ik heb de vrijheid om te doen wat ik wil. Mijn vrijheid wordt alleen beperkt wanneer de vrijheid van een ander in het geding is.’ Het principe van ‘niet schaden van een ander’ is daarbij de kern. Een andere visie op ethiek is de deontologie of de gebodsethiek. Daarbij staat de vraag centraal wat de normen, geboden en verboden zijn waaraan we het goede of het kwade kunnen meten. ‘Wat mag wel en wat mag niet?’ Die vraag wordt beantwoord door middel van de regels die gesteld zijn. De derde visie is de deugdethiek. Daarin wordt het goede niet bepaald door de normen, maar veel meer door de waarden. Waar bij de gebodsethiek de vraag ‘hoe moet ik handelen?’ centraal staat, is bij de deugdethiek de kernvraag ‘hoe moet ik leven?’
De deugdethiek heeft oude wortels met de vier hoofddeugden als bezonnenheid, moed, zelfbeheersing en rechtvaardigheid. Thomas van Aquino heeft vervolgens aan deze vier deugden drie christelijke deugden toegevoegd: geloof, hoop en liefde. Een uiteenzetting van visies op ethiek is meer filosofisch dan dat het spannende materie is. Toch is een doordenking van belang om te kunnen duiden wat er in onze samenleving gebeurt.
Ethiek in onze samenleving
In onze samenleving lopen modernisme en postmodernisme door elkaar heen. Aan de ene kant zijn er mensen die vasthouden aan de harde waarden van de natuurwetenschappen. Voor hen zijn die waarden het belangrijkste wat telt. Deze mensen worden door het modernisme getypeerd.Tegelijkertijd zie je aan de andere kant een groep mensen in onze samenleving die zich meer richt op zachte waarden. Die tendens valt meer onder het postmodernisme. Als we de visies op ethiek er bij betrekken dan zie je dat liberalisme terugkomt in het modernisme en de deugdethiek in het postmodernisme.
Het is een opvallend verschijnsel dat bepaalde ethische thema’s in onze samenleving niet langer als ethisch worden ervaren, maar veel meer als amoreel worden geduid. Denk bijvoorbeeld aan onderwerpen als prostitutie of homoseksualiteit. Daarbij speelt de vraag niet of het goed of kwaad is, maar laat de ander in zijn of haar waarde. Geef de ander de vrijheid om te doen wat deze zelf wil. Goed of kwaad speelt geen rol. Tolerantie voert de toon. Die tolerantie hoort bij het liberalisme, maar vormt tegelijkertijd wel een probleem voor de samenleving. Tolerantie lijkt aanvankelijk mooi, maar voor je het weet leef je in een samenleving van: ‘Ik bekijk mijn eigen zaakje, bekijk jij het jouwe.’ Iedereen gaat voor zijn eigen normen en vooral voor zijn eigen waarden. Individueel klinkt dat misschien mooi, maar een samenleving als geheel loopt vervolgens vast. Want tolerantie misvormt zich naar onverschilligheid.
Momenteel wordt door veel filosofen gekeken naar een gezamenlijkheid in de samenleving. Op welke manier kunnen we als samenleving toch samen verder. Gebodsethiek is in die doordenking niet zo in zwang, bij geboden heb je een gebodgever nodig en dan kom je al gauw bij God uit en dat bevalt velen niet. En daarom komt er – terwijl het liberalisme in toenemende mate onder druk komt te staan – meer aandacht voor de deugdethiek. Deze ethiek wordt dan ook wel de levenskunst of het goede leven genoemd.We voelen met elkaar wel aan dat mensen een innerlijke rem of grenzen nodig hebben. Als ze dat niet hebben dan gaat het faliekant fout. Denk maar eens aan de bankencrisis. Waar was de rem die mensen weerhield om mee te doen aan de graaicultuur? Kort gezegd typeert een toenemende aandacht voor de deugdethiek onze samenleving. Een samenleving met mensen die deels modern en deels postmodern denken.
Ethiek in de reformatorische gezindte en in het reformatorisch onderwijs
Tegenover modernisme en postmodernisme wordt in de gereformeerde gezindte vooral de aandacht gevestigd op de gebodsethiek. Als we gereformeerden vragen wat goed of kwaad is dan zeggen we al snel: bekijk de Tien Geboden. Bij ethiek denken wij dus snel aan de geboden en daarmee oriënteren wij ons sterk op de gebodsethiek. Je kunt jezelf afvragen hoe het toch komt dat de deugdethiek bij ons gereformeerden niet zo zeer in de genen zit. Is de deugdethiek misschien naar onze beleving te positief over de mens? Schortinghuis zei het al met ‘de vijf nieten’ dat de mens niet deugt. Wat moet je dan met een deugdethiek? En daar komt bij dat dat deugdethiek een uiting lijkt te zijn van het postmoderne denken in onze samenleving. Al met al genoeg huiver voor de deugdethiek in onze gezindte. In het debat in de samenleving steunen we als vanzelfsprekend het liberalisme niet, maar wat de meeste gereformeerden betreft lijkt ook de deugdethiek geen goede papieren te hebben. Maar is dat terecht?
Het grote gevaar in onze gezindte is dat we zo zeer op de gebodsethiek blijven zitten, dat de geboden en regels ons leven gaan beheersen. U kent die vragen wel, ik geef u een paar voorbeelden. ‘Mag je op zondag benzine tanken?’ ‘Mag je op zondag telefoneren?’ ‘Wat zijn de kledingvoorschriften voor jongens en meiden op school?’ ‘Wat mag je wel of niet lezen, wat mag je wel of niet kijken op televisie?’ ‘Mag je inenten?’ We worden overspoeld met allerlei vragen. En het gaat me bij deze vragen niet om het juiste antwoord. Maar dat we met elkaar beseffen dat het feitelijk een vragen is naar wat is goed en wat is kwaad. En het samen te vatten is met de vraag: hoe moet ik als christen handelen?
Mijn vader werkte in het verleden op een middelbare school en hij zat in de toelatingscommissie. Wat ik nu zeg verzin ik niet, maar het typeert wel de gebodsethiek. Bij deze commissie werden nieuwe aanmeldingen van leerlingen gecontroleerd. De eerste vraag die bij iedere aanmelding werd gesteld was: ‘Is dit gezin gereformeerde gemeente of niet?’ Als het antwoord bevestigend was, dan werd zo een jongere toegelaten als leerling. Zo niet, dan kwam er een tweede vraag. ‘Heeft dit gezin televisie?’ Zo niet, dan werd de jongere alsnog toegelaten. Zo ja, dan volgde er een gesprek met de ouders van de jongere. Was je van de gereformeerde gemeente, maar had je ondertussen thuis wel een televisie dan was je al door de sluis en was je toelating al een feit. Mijn punt is vanmorgen uiteraard niet dat deze school een ander kerkverband had moeten hanteren als referentiekader. Het gaat er om dat de hele ethiek van het wel of niet toelaten van leerlingen wordt opgehangen aan regels, geboden en normen. Hopelijk is dit nu niet meer zo. Maar naar mijn inschatting is het wel zo dat veel mensen sterk leven bij de vraag wat wel en niet mag, bij wat goed en fout is, bij regels en geboden. Dat maakt voor velen de christelijke levenshouding uit.
Wat is het effect van deze levenshouding bij ouderen op jongeren? Het probleem onder jongeren is niet dat ze het niet weten wat de geboden zijn. Jongeren weten heel goed wat de regels zijn binnen onze gezindte. Het probleem ligt bij het ontbreken van de verinnerlijking. Weinig tot niets van wat we jongeren meegeven hierin maken zij zich eigen. En ook buitenstaanders kijken op een bepaalde manier naar ons. Zij vinden ons moralisten die denken perfect te weten wat goed en fout is. Ze voelen zich afgewezen door onze normen en regels. En jongeren voelen dit haarscherp aan. Zij hebben heel goed door dat buitenstaanders zo naar hen kijken. En zij voelen zich onprettig bij het besef dat de wereld zo naar hen kijkt. Ze horen namelijk bij een kleine groep in de samenleving, ze horen bij een bepaald systeem, maar dat systeem typeert helemaal niet hun eigen gedachten en ideeën. Ik zie helaas weinig jongeren die zich van harte ‘refo’ voelen. De gemiddelde moslimjongere voelt zich meer moslim dan de gemiddelde refojongere zich met vreugde ‘refo’ noemt. Komen ze er vrijmoedig en met overtuiging voor uit? Zijn onze jongeren trots op hun identiteit? Hebben ze het zich eigen gemaakt? Is het iets van henzelf geworden?Wat wil jij als docent meegeven aan leerlingen? Is dat de vraag ‘hoe moet ik handelen?’ of richt zich dat op ‘hoe moet ik leven?’
Pedagogiek en deugdethiek
Pedagogiek kan niet zonder deugdethiek. En dat stelt allereerst eisen aan de docent. Gebodsethiek blijft op afstand, maar de deugdethiek stelt de persoon van zowel de leerling als de docent centraal. Je blijft niet langer op afstand. Wie het wil hebben over deugden, moet het zelf ook voordoen. In de gebodsethiek stel je de regels en geboden vast. Bij de deugdethiek ben je pas echt met moraal bezig als je er niet alleen over spreekt, maar zelf ook het goede voorbeeld geeft.
In ‘Pedagogiek op maat!’ beschrijft Van Tongeren aan de hand van een voorbeeld hoe we over deugdethiek kunnen spreken.“ Nemen we een virtuoze voetballer. Zo iemand kan goed wat een voetballer moet kunnen. Het is moeilijk om op te sommen wat dat allemaal is. Duidelijk is wel, dat het veel meer inhoudt dan alleen je te gedragen volgens de spelregels – al zal een virtuoze speler zich natuurlijk ook aan die regels houden. Het is gemakkelijker om te verwijzen naar een virtuoze voetballer als uitleg van wat voetbal eigenlijk is, dan andersom. Die voetballer is een concreet voorbeeld, het spel is een abstract begrip.
Een virtuoze voetballer is voorts niet alleen goed in het gewone spel, maar excelleert ook onder speciale omstandigheden (bijvoorbeeld op een glad veld, of tegen een heel lastige tegenstander). Ook is het – als je tenminste van voetballen houdt – een lust voor het oog hem te zien spelen. En niet alleen zie je dat graag, je ziet ook dat de voetballer zelf graag speelt. Het spel van zo iemand werkt aanstekelijk: het maakt dat je er zin in krijgt ook zelf een balletje te gaan trappen, en het maakt dat jongetjes ervan dromen ook ooit (zo’n) voetballer te worden.
Laten we dit vertalen naar de ethiek. In plaats van over voetbal, gaat het dan over het menselijk leven. Om te weten wat menselijk leven is (en ‘hoe het moet’), kun je kijken naar diegenen die het heel goed kunnen. Het is gemakkelijker om voorbeelden aan te wijzen van mensen die de kunst van het leven verstaan, dan om zonder dat soort voorbeelden uit te leggen waarin die kunst bestaat.
Duidelijk is, dat het in het leven om meer gaat dan alleen om het niet overtreden van de regels of de normen – hoe belangrijk die normen ook mogen zijn. Ook is duidelijk dar het niet alleen gaat om her oplossen van problemen. Het leven bestaat, gelukkig, niet alleen uit problemen. Maar degene die goed weet te leven, zal natuurlijk ook bij voorkomende problemen wel weten wat te doen. Vast staat dat een voorbeeldig mens aantrekkelijk is, en dat we niet alleen graag met hem van doen hebben, maar ook zien dat hijzelf gelukkig is in het leven dat hij leidt.
Zo’n manier van kijken naar menselijk leven is de deugdethiek. Ze is niet exclusief gericht op de grote problemen (geweld, onrechtvaardigheid, milieuverwoesting, bedreiging van de integriteit van menselijk leven, enzovoort), maar kijkt primair naar het gewone leven waarin ook die problemen zich voordoen. Ze kijkt minder naar structuren en instituties en meer naar personen, minder naar normen en meer naar waarden, minder naar regels en meer naar voorbeelden.”
Gereformeerde deugdethiek
Ik zie mooie dingen gebeuren in het reformatorisch onderwijs. De focus van docenten richt zich in de pedagogiek steeds meer op de innerlijke motivatie van jongeren. De vraag komt vaker aan bod: ‘hoe moet ik leven?’ Maar past deze vraag en aanpak wel binnen de gereformeerde theologie? Wekt dit geen vervreemding met onze taal en traditie in onze gezindte? Kunnen we als gereformeerden wel meebewegen in deze focus op deugdethiek – die we ook in de samenleving waarnemen? Worden we ondertussen niet meegezogen in een ethiek met een veel te optimistisch mensbeeld? Ja, ik denk dat we daarin in mee kunnen doen. En laten we luisteren naar de woorden van de Heere Jezus. Ik denk aan Mattheus 7:17 en 18 waarin Jezus zegt: ‘Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort en een slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen.’ De Heere Jezus spreekt hier zeer radicaal. Het gaat om de boom en welke vruchten daaruit voortkomt. Het gaat niet alleen om de vruchten, maar die vruchten zeggen wel degelijk iets over de boom. En ook Mattheus 23:23 is hierbij van belang: ‘Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.’ Wat is de kern van de wet volgens Jezus? Dat bestaat uit een eerlijk en rechtvaardig oordeel, dat is de barmhartigheid en het geloof. Dat zijn alle drie waarden. De Farizeeën met hun gebodsethiek denken goed te zitten. Maar Jezus zegt: ‘Nee, … het gaat om jouw hart! Is daar barmhartigheid en geloof en een eerlijk oordeel?’
Een ander aspect is het heilsfeit van Pinksteren. Het is wat kort door de bocht, maar er is een omslag van gebodsethiek naar deugdethiek waarneembaar. De Geest bewerkt de wet in ons, niet langer is de wet buiten ons. En in Galaten 5:22 worden door Paulus in feite negen deugden genoemd als vruchten van de Geest. Het zegt allemaal iets over ons hart. De vrucht van de Geest laat zien of het onderwijs wat we ontvingen ook verinnerlijkt is.In de gereformeerde traditie zie je dezelfde lijn ook. In de Reformatie en zeker de Nadere Reformatie is er veel aandacht voor de deugdethiek. Je ziet dat de Nadere Reformatoren aansluiten bij de ethiek van Aquino. Denk bijvoorbeeld ook aan de Dordtse Leerregels, waarbij gesproken wordt over het geloof dat ingestort wordt. Dat is terminologie die afgeleid is van de deugethiek. En Aquino zij al eerder dat geloof een deugd is. In de catechismus zie je de deugdethiek ook terugkomen in het gegeven dat de Tien Geboden worden behandeld vanuit de attitude van de dankbaarheid. Het is de gezindheid van dankbaarheid van de gelovige met de eer van God ten doel wat de motivatie is voor het onderhouden van Gods geboden.
Bij dit alles wordt de wedergeboorte ontzettend belangrijk. We kunnen niet zeggen dat als we de vier kardinale deugden maar doorgeven aan jongeren dat we er dan zijn. Nee, we willen meer dan dat. We willen gereformeerde theologie doorgeven. Dan volstaan de vier hoofddeugden niet. Ook de andere drie deugden van geloof, hoop en liefde moeten een plaats krijgen.Pedagogiek en gereformeerde deugdethiekWat is gereformeerde pedagogiek? Wat is de praktijk of levenskunst van de godzaligheid? Hoe wil een christen leven? Dat zijn de vragen die er toe doen. Uiteraard zijn regels en normen belangrijk, maar zonder deugdethiek kan het niet. Zonder deugdethiek vervallen we met z’n allen in moralisme en kunnen we hoogstens Farizeeërs opvoeden. Als je dus een reformatorische school wilt zijn, dan kan het niet buiten de deugden van geloof, hoop en liefde om. Als je leraar bent op een reformatorische school dan kun je dat alleen zijn als je die deugden in je hart ontvangen hebt. Je kunt alleen leraar zijn als je wedergeboren bent. Je kunt niet volstaan met de kardinale deugden van de heidense tradities. Want wat maakt een reformatorische school anders nog onderscheidend? Dat zijn juist de deugden van geloof, hoop en liefde.‘Hoe kunt u dat zeggen dominee? Dat kun je jezelf toch niet geven. God werkt dat toch zonder ons in ons.’ Ik begrijp uw bezwaar. En de Dordtse Leerregels beschrijven dat ook, je kunt er niet voor kiezen om wedergeboren te worden. Maar je kunt wel een keuze maken in het beroep dat je kiest. Misschien zeg ik het wel heel scherp, maar als jij deze deugden mist – en je zit hier vandaag – dan heb je het verkeerde beroep gekozen. Als je die gaven mist, kun je geen leraar zijn. Misschien is dat ook wel de reden dat we zo graag vasthouden aan een gebodsethiek. We willen zo graag alles beperken tot regels en geboden, want die wet geldt immers voor iedereen. Dan kun je als onbekeerde het blijven doorgeven en anderen vertellen hoe het zit. Maar dat is niet wat de Bijbel zegt. Het is opvallend dat we in onze gereformeerde theologie de noodzaak van wedergeboorte zeer centraal zetten, maar in de praktijk kunnen we het zo gemakkelijk zonder. Op zondag horen we dat wedergeboorte nodig is en op maandag kun je als docent met je gebodsethiek prima zonder. Juist bij jullie als docenten gaat het om de verinnerlijking en het persoonlijke. Kennis, karakter en houding vanuit geloof, hoop en liefde. Als je predikant of leraar bent dan moet dat aansluiten bij jouw karakter. Jouw effectiviteit als predikant of leraar is vele malen meer afhankelijk van wie je bent dan van wat je weet en wat je doet. Het leraar-zijn is in zijn wezen ‘character-calling’. Geen enkele scholing of ervaring kan een gebrek aan karakter compenseren. Dat moet u onthouden vandaag. Je hebt een geheiligd en wedergeboren karakter nodig. Vergelijk het maar met het beroepingswerk in de gemeenten. Niemand van ons zou een onbekeerde dominee willen hebben. Bij een beroep zeggen we niet: ‘Het maakt ons niet uit of hij wedergeboren is.’ Maar waarom willen we dan voor onze jongeren geen wedergeboren leraren? Waarom laten we onze jongeren zo gemakkelijk onderwezen worden door leraren die niet wedergeboren zijn? Juist in onze gereformeerde traditie kunnen we dat toch niet laten gebeuren?
Deugdethiek in de praktijk van de pedagogiek
Hoe brengen we het in de praktijk als docenten? Ga in het gesprek met leerlingen niet enkel in op de vraag ‘hoe moet ik handelen?’, maar spreek vooral over ‘hoe moet ik leven?’ Begin niet over welk kledingstuk wel en het andere niet. Stel eens de vraag: ‘Waarom zou je die kleding aan willen trekken? Hoe wil jij leven?’ Dan krijg je een veel beter gesprek in plaats van dat je het gesprek opsluit in een paar regels. Parkeer veel vragen eens en stel de vraag eens terug: ‘Hoe wil jij eigenlijk leven?’ Bijvoorbeeld op de vraag welke Bijbelvertalingen je mag lezen. Overigens, ik denk dat leerlingen meer lezen dan de SV en HSV, dat er veel meer langs komt. Maar begin in een gesprek over Bijbelvertalingen eens met die vraag: ‘Waarom wil jij eigenlijk Bijbel lezen?’ Dat is echt een diepere vraag dan een vraag over welke vertalingen wel of niet goed zijn. En vraag eens door: ‘Welke invloed heeft deze vertaling op jouw geloof, hoop en liefde? Hoe wil je leven? Hoe word je gevormd?
’Wees voor de leerlingen een voorbeeld van een goed mens. En dan zeggen wij natuurlijk snel: ‘Ja maar dat zijn we helemaal niet.’ Maar denk nog eens aan de woorden van Jezus, breng uit de schat van het hart goede vruchten voort. Doe jij jongeren de levenskunst voor? Een deugdzaam mens is een mens die gelukt is, net zoals een tafel die gebruikt wordt in een kamer een ‘gelukte tafel’ is. Je komt tot je bestemming. Je bent een gelukt mens als jouw levenskunst het is om God te verheerlijken boven alles en je in Hem te verheugen. Paulus zei het ook al: ‘Door Gods genade ben ik wie ik ben.’ Hij zegt niet dat hij niks is, hij is iets dankzij Gods genade. Dan kun je als docent iets laten zien. Verberg daarom niet alles uit je geloofsleven, maar laat hen kijken naar wat een christelijk leven is. Laat leerlingen zien dat jouw godzaligheid je levensgeluk bepaalt. Dat je er zelf van geniet om God te dienen. Het beste antwoord op de vraag ‘hoe moet ik leven’ is: ‘Ik zal het je voordoen’. Ik besef dat het heel verstrekkend is. Maar dat is wel het beste antwoord.Vertrouw op Gods genade en Zijn gulheid die de genade van de wedergeboorte geven wil. De deugden van geloof, hoop en liefde wil Hij ook aan jou en je leerlingen geven. Als dat vertrouwen de basis is voor ons christelijk onderwijs dan kunnen en mogen we verwachten dat dit alles niet zonder zegen zal blijven.